Deze introductie bij de Nederlandse vertaling van Unto This Last van John Ruskin schreef ik in 2023 voor Nexus 93 en is ook te lezen op de site van het Nexus Instituut.
I.
Werk moet niet draaien om geld of macht, maar om voldoening, saamhorigheid, het welzijn van de samenleving en de eer die een vakman uit zijn ambacht put. Werkgevers moeten afzien van losse en onzekere dienstverbanden, en in plaats daarvan vaste aanstellingen met een eerlijk loon bieden. Concurrentie op prijs dient te worden vermeden. Een staat kan beter investeren in goed onderwijs dan in een streng gevangeniswezen. De rijkdom van een samenleving bestaat niet uit haar goudvoorraad of financiële reserves, maar uit haar mensen
Deze stellingen zouden niet misstaan in de beginselverklaring van een
progressieve politieke partij uit onze tijd. Maar het zijn ook principes die al meer dan anderhalve eeuw geleden werden verkondigd en verdedigd; het zijn de principes van John Ruskin.
Ruskin geldt, met zijn vriend Thomas Carlyle, als de beroemdste criticus uit het victoriaanse Engeland. Zijn denken beïnvloedde dat van vele illustere schrijvers, activisten en denkers na hem — van William Morris, Lev Tolstoj en Mahatma Gandhi tot Marcel Proust, Virginia Woolf en George Orwell. Hoewel Ruskins roem waarschijnlijk nooit meer zijn hoogtepunt in de negentiende eeuw zal naderen — al is het maar omdat onze tijd meer aandacht heeft voor filmsterren en topsporters dan voor kunstcritici en sociaal-politiek filosofen — is de naam van Ruskin nog niet vergeten, worden zijn teksten nog steeds gelezen en loont het ook nu nog zijn ideeën te overdenken.
II.
Ruskin werd in 1819 in Londen geboren als enig kind van John James Ruskin, een kunstminnende sherryhandelaar van Schotse komaf, en Margaret Ruskin, een vrome, evangelisch-christelijke vrouw met wie hij elke dag de Bijbel zou lezen. Deze elementen worden door Ruskins biografen steevast vermeld als bepalend voor zijn leven en opvattingen. De wijnhandel had het gezin grote rijkdom bezorgd; de liefde voor kunst ging over van vader op zoon; hun Schotse wortels maakten de Ruskins relatieve buitenstaanders; en de invloed van de vroege Bijbellectuur met moeder op het gehele oeuvre van Ruskin is niet te missen.
Ruskin ging tot zijn vijftiende niet naar school, maar werd thuis onderwezen. Zijn vader nam hem mee op reis naar het Lake District, langs Engelse en Schotse kastelen, door de sublieme berglandschappen van Zwitserland en naar de steden van Noord-Italië. De opgedane indrukken voedden Ruskins liefde voor middeleeuwse architectuur en overweldigende natuur — ze vormden zijn romantische inborst —, en tijdens de reizen begon hij te tekenen en te schrijven. Een Nederlandse inleiding uit 1908 typeert Ruskin als iemand met geniale aanleg en een ‘vurig-doordringenden, rusteloozen, flitsenden geest’ met een ‘lichtontroerd gemoed, opgegroeid als de echte Levens romanticus’.
Dat Ruskin een geniale aanleg had, bleek al op vroege leeftijd. Als kind imiteerde hij de gedichten van romantische dichters als Wordsworth, Byron en Scott. Ook hierbij werd hij aangemoedigd door zijn vader. Op elfjarige leeftijd publiceerde Ruskin zijn eerste gedicht; op zijn negentiende verscheen zijn eerste kunstkritische tekst. Verzen uit Wordsworths The Excursion zou Ruskin vervolgens kiezen als epigrafen bij ieder deel van zijn eerste grote meesterwerk.
Aan dat eerste meesterwerk begon Ruskin te schrijven toen hij 24 jaar was. Toen hij op zijn dertiende een geslaagde tekening had gemaakt, kreeg hij als beloning een dichtwerk met illustraties van J.M.W. Turner. Daarmee begon Ruskins levenslange bewondering voor Turner. In 1840 maakte hij persoonlijk kennis met de beroemde schilder en daarna nam hij zich voor een verdediging van diens werk te schrijven. Wat een kort betoog moest worden, groeide uit tot het monumentale, vijfdelige
Modern Painters. Het eerste deel verscheen in 1843, het laatste deel zeventien jaar later.
Hoewel het kunstzinnige, christelijke en romantische wereldbeeld het fundament vormt van al zijn denken, is Ruskin toch te omschrijven als een vat vol tegenstrijdigheden. In zijn latere brievenbundel Fors Clavigera noemt Ruskin zichzelf een ‘violente Tory van de oude stempel’, maar evengoed een ‘communist van de oude school — de roodste der roden bovendien’, die het Parijse begrip van communisme zag als een ‘zeer schitterende en vers gemunte gedachte’. Zijn beeld van de vrouw maakte hem een kind van zijn tijd; met zijn beeld van de arbeider liep hij daarentegen op zijn tijd vooruit. Een man met een voorliefde voor terugblikken naar de Middeleeuwen, die toch als profeet werd gezien; een geleerde kunstkenner en een artistieke ziel, maar wel een die dertig jaren lang aan het roer stond van een zelf opgerichte utopische gemeenschap.
III.
Naast Modern Painters schreef Ruskin over architectuur — in The Seven
Lamps of Architecture, dat verscheen in 1849, en in het driedelige The Stones of Venice, dat verscheen tussen 1851 en 1853. In de architectuur zag Ruskin niet alleen schoonheid, maar ook een uitdrukking van de toestand van de samenleving waarin een bepaalde stijl tot stand was gekomen. Zijn voorkeur ging nadrukkelijk uit naar de gotische stijl, waarin hij christelijke waarden zag weerspiegeld, en een balans tussen de autonomie van de ambachtsman enerzijds en de verbondenheid van een collectief anderzijds.
Nadat Ruskin was getrouwd met Effie Gray en zich tijdens hun huwelijksreis naar Venetië volledig richtte op de studie voor zijn boek, bleek algauw dat dit huwelijk geen stand zou houden. Toen Ruskin na vijf jaar nog steeds weigerde de liefde te bedrijven met Effie, werd het huwelijk in 1854 ontbonden omdat het niet geconsummeerd werd. Ruskin voelde zich vervolgens geregeld eenzaam en vervreemd van de samenleving, en raakte bovendien in een geloofscrisis.
Lange tijd zijn Ruskins esthetische werken in zekere mate los gezien van zijn sociaal-politieke geschriften, alsof er twee losse fasen in zijn oeuvre waren. Dat kwam deels door opmerkingen van Ruskin zelf, en typerend zijn ook deze opmerkingen van W.G. Collingwood, Ruskins persoonlijk secretaris die een biografie over hem schreef:
Op veertigjarige leeftijd voltooide Ruskin Modern Painters. Vanaf dat
moment schreef hij soms nog over kunst, maar was het zelden zijn
centrale thema. […] Tot hij veertig was, schreef Ruskin over kunst;
daarna was kunst voor hem ondergeschikt aan ethiek.
De zomer van 1860 zou dan het keerpunt zijn geweest. Ruskin verbleef toen in Chamonix en juist tussen de majestueuze Alpen begon hij zijn blik van landschappen, kunst en de Natuur te wenden naar meer maatschappelijke aangelegenheden, wat al snel resulteerde in de vier bevlogen betogen van Unto This Last.
Tegenwoordig wordt juist vaak de eenheid in Ruskins denken en schrijven benadrukt. Die eenheid blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Ruskin meteen al in Unto This Last teruggrijpt op een stelling uit Modern Painters: ‘Goed bestuur en samenwerking zijn in alle aangelegenheden de wetten van het leven; anarchie en competitie de wetten van de dood.’ Een opmerking die duidelijk verdergaat dan esthetiek. Hoewel de overgang van kunstkritiek naar maatschappijkritiek dus niet strikt en abrupt was, richtte Ruskin zijn aandacht in Unto This Last inderdaad voornamelijk op de politieke economie.
IV.
Unto This Last verscheen in 1862 als boek. Het bevatte vier eerder in Cornhill Magazine onder redactie van William Makepeace Thackeray gepubliceerde artikelen, die vooral een morele aanval waren op de in Ruskins tijd geldende economische ideeën, met name die van John Stuart Mill, Adam Smith en David Ricardo. Ruskin leverde een romantische kritiek op verschillende aspecten van het victoriaanse kapitalisme.
De titel ontleende Ruskin aan hoofdstuk twintig van het evangelie van Matteüs, het verhaal over de arbeiders in de wijngaard, waarin degenen die te elfder ure aankwamen evenveel loon opstreken als degenen die de hele dag hadden gewerkt. In het veertiende vers lezen we: ‘Take that thine is, and go thy way: I will give unto this last, even as unto thee’ (KJV), ‘Neem dan aan wat je toekomt en ga. Ik wil aan die laatsten nu eenmaal hetzelfde betalen als aan jou’ (NBV21). Een titel dus die subtiel aankondigt dat Ruskin zich zal uitspreken over arbeidsverhoudingen — en wel vanuit een christelijk perspectief.
In het eerste hoofdstuk van Unto This Last — in deze Nexus opgenomen als ‘Ware eerbaarheid’, in vertaling van Gerda Baardman — hekelt Ruskin het marktdenken en vraagt hij aandacht voor de menselijke ziel. De werkelijke waarde van werk blijkt niet uit loon, maar uit wat dat werk oplevert voor de werkgever, werknemer en samenleving als geheel. Lonen moeten dus gebaseerd zijn op die werkelijke waarde, niet op de marktwaarde, en het dienstverband moet de werknemer zekerheid verlenen. Op die manier zullen werknemers niet werken om het loon alleen, maar zullen ze uit plichtsbesef, groepsgevoel en beroepseer het best mogelijke resultaat bieden. Ruskin spreekt vooral werkgevers aan op hun verantwoordelijkheid.
Vervolgens gaat Ruskin in het tweede hoofdstuk in op de aard van rijkdom, ongelijkheid en geld. De zakenlui uit zijn tijd proberen zo snel mogelijk zo rijk mogelijk te worden, stelt Ruskin, een ander spel weten ze niet te spelen. Hun rijkdom gaat altijd ten koste van die van anderen. Beter zou het volgens Ruskin zijn als ieder krijgt wat hij verdient: iemand levert arbeid, wordt daarvoor betaald en kan zijn beloning in de toekomst inzetten om te profiteren van evenveel arbeid van een ander. Geld is dan de belofte dat iemand een bepaalde hoeveelheid werk voor je zal verrichten, een belofte waarop je beroep kunt doen als het jou uitkomt.
Maar als er in een samenleving mensen zijn met grote rijkdom, is daar niet meteen uit op te maken dat die samenleving verdorven is en dat andere mensen worden uitgebuit. Met een gedachte-experiment dat doet denken aan Robinson Crusoe wil Ruskin aantonen dat er zelfs met kansengelijkheid en zonder uitbuiting of misdaden heel gemakkelijk ongelijkheid kan ontstaan in een samenleving.
Ook in het derde hoofdstuk van Unto This Last bekritiseert Ruskin waardebepaling door marktwerking. Dieren leven volgens de wetten van nood en beschikbaarheid, maar de mens moet leven volgens de wetten van rechtvaardigheid. De werkelijke waarde van werk kan verschillen van de door vraag en aanbod bepaalde marktwaarde, al geeft Ruskin toe dat die werkelijke waarde niet altijd makkelijk vast te stellen is. Als er op een bepaald moment toevallig minder bakkers aanwezig zijn maar de vraag naar brood gelijk blijft, wordt hun brood duurder, terwijl het niet per se lekkerder of voedzamer wordt. Een eerlijk loon is volgens Ruskin dus onafhankelijk van het aanbod van werknemers.
In het vierde hoofdstuk geeft Ruskin ten slotte zijn definities van de begrippen ‘prijs’, ‘nut’, ‘bezit’, ‘kapitaal’, ‘arbeid’, en van wat ‘waarde’ en ‘rijkdom’ volgens hem werkelijk zijn. Hij levert hierbij expliciet kritiek op Mill en Ricardo, maar ook, in een voetnoot, op het socialisme dat volgens hem al het bezit in gelijke mate over iedereen wil verdelen. Ook hier zet hij marktwaarde of ruilwaarde af tegen werkelijke waarde. Iets heeft volgens Ruskin waarde als het voordeel oplevert voor het leven. Zo is ware rijkdom het bezit van waardevolle zaken door waardige personen.
Die ware rijkdom omvat volgens Ruskin meer dan alleen het nuttige, bijvoorbeeld de aanblik van een landschap rijk aan vreugdevol menselijk werk, of een lucht vol getjilp, gegons, het diepe gebrom van mannenstemmen of het opgewonden gekir van kinderen. Tegen het eind van Unto This Last schrijft Ruskin:
Als de kunst van het leven geleerd wordt, zal men uiteindelijk inzien dat ook alle lieflijke en mooie dingen noodzakelijk zijn: zowel de wilde bloemen langs de wegen, als de goed onderhouden korenvelden; zowel de wilde vogels en dieren in het bos, als het liefdevol verzorgde vee; want de mens leeft niet alleen van brood, maar ook van het manna uit de woestijn, van elk wonderlijk woord en ondoorgrondelijk werk van God.
Uiteindelijk bestaat er volgens Ruskin geen andere rijkdom dan het leven: ‘There is no Wealth but Life’.
V.
Wie harde kritiek levert, kan harde kritiek terug verwachten. Zo verliep het ook met Ruskin en Unto This Last. Ruskin zou te weinig van de economische praktijk weten, niet snappen hoe een maatschappij echt werkt, de dwingende macht van materiële noden onderschatten, te idealistisch en te moralistisch zijn. Het boek verkocht aanvankelijk slecht: na tien jaar was de eerste druk met een oplage van duizend exemplaren nog steeds niet uitverkocht.
Uitgesproken positief daarentegen was de reactie van Thomas Carlyle, de schrijver van wie Ruskin zei dat hij aan hem meer verschuldigd was dan aan enige andere levende schrijver. Na het lezen van Unto This Last schreef Carlyle aan Ruskin:
Ik heb vol vreugde en verrukking, geregeld met een lach en met volledige instemming uw artikel gelezen! Dat zulks plotsklaps de hoofden van een miljoen suffe Britten in wordt geslingerd, zal een boel goeds teweegbrengen.
Toen Unto This Last onderdeel werd van het verzameld werk van Ruskin, begon het beter te lopen. Tegen 1877 werden er elk jaar ongeveer tweeduizend exemplaren van verkocht.
In 1871 richtte Ruskin in de buurt van Sheffield zijn eigen kolonie op, onder de naam ‘St. George’s Company’, later ‘Guild of St. George’. Het doel van de gemeenschap was om tegen de lelijkheid, vervuiling en armoede waarin de Britse samenleving was vervallen, een voorbeeld te stellen voor een ander systeem. Unto This Last vormde daarvoor de basis. Het idee was een hiërarchisch georganiseerde gemeenschap, zoals de middeleeuwse gilden, gericht op handwerk en ambacht. Een groot succes werd het niet, deels doordat Ruskin bewust koos voor kleinschaligheid, maar vooral omdat hij in de loop van de jaren zeventig last kreeg van zenuwinzinkingen. De brieven van Fors Clavigera zijn de blijvende weerslag van zijn ideeën uit die tijd. Bovendien bestaat het Guild of St. George tot op de dag van vandaag, zij het nu als stichting ter nagedachtenis aan Ruskin in plaats van als een werkende arbeiderskolonie.
Ruskins ideeën over middeleeuwse ambachten leefden eveneens voort in de arts-and-craftsbeweging; ze waren de grote inspiratiebron voor William Morris. Niet wat betreft de autoritaire structuur die Ruskin voor zich zag, maar wel wat betreft de nadruk op handwerk en de afkeer van machines en industriële productie. Behang, textiel, tapijten, keramiek, glaswerk, bestek, boekontwerpen, meubels en zelfs hele huizen werden ontworpen in de typerende stijl.
Ook in politieke zin had Unto This Last grote invloed. Toen in 1906 aan de parlementsleden van de pas opgerichte Britse Labourpartij werd gevraagd welk boek hen het meest had geïnspireerd, zouden ze dat van Ruskin hebben genoemd. Clement Attlee, die tussen 1935 en 1955 Labourleider en tussen 1945 en 1951 premier namens Labour zou zijn, noemde dat moment het begin van de Labourpartij. Attlee verklaarde socialist te zijn geworden door het lezen van Ruskin en Morris.
De meest opvallende politieke invloed van Unto This Last kwam tot stand tijdens een 24 uur durende treinreis in Zuid-Afrika. In 1904 nam Mohandas Gandhi het boek, dat hij bij vertrek had gekregen van een vriend, mee op reis van Johannesburg naar Durban. In zijn autobiografie schrijft Gandhi in het hoofdstuk ‘De magische betovering van een boek’ dat hij tijdens de rit de slaap niet kon vatten omdat hij zo gegrepen was door Ruskins ideeën. Hij nam zich voor zijn leven in te richten volgens de idealen in het boek en stichtte in de omgeving van Durban de ‘Phoenix Settlement’, een gemeenschap waarin die idealen in de praktijk werden gebracht. Bovendien maakte Gandhi in 1908 een parafraserende vertaling van Unto This Last, waardoor Ruskins denken ook ingang vond in de Indiase politiek.
In datzelfde jaar ontving Gandhi een brief van een andere beroemde bewonderaar van Ruskin. Die brief kwam van Lev Tolstoj. Tolstoj noteerde in januari 1889 dat hij Ruskin las, maar het niks bijzonders vond. Twee maanden later was hij echter helemaal om. Het exemplaar van Unto This Last dat in Tolstojs bibliotheek op Jasnaja Poljana is gevonden, is zichtbaar gelezen en van violetkleurige potloodstrepen voorzien. Met hulp van vertaler Lev Pavlovitsj Nikiforov verzorgde de enthousiaste Tolstoj een Russische, driedelige uitgave van passages uit verschillende werken van Ruskin, en later vertaalde hij zelf spreuken van Ruskin voor zijn kalender met wijsheden. Toen Ruskin in 1900 overleed, schreef Tolstoj:
Ruskin was een van de meest opmerkelijke mensen, niet alleen uit Engeland en onze tijd, maar uit alle landen en alle tijden. Hij was een van die zeldzame mensen die denken met hun hart […] en dus dacht en zei hij niet alleen wat hij zelf had gezien en gevoeld, maar wat iedereen in de toekomst zal denken en zeggen.
Van het kerkelijke en hiërarchische christendom van Ruskin moest de meer anarchistisch georiënteerde Tolstoj weinig hebben, maar het is niet moeilijk te zien waarom Ruskins verdere moreel-politieke opvattingen bij Tolstoj in vruchtbare aarde vielen. Ruskins nadruk op handwerk en lichamelijke arbeid zijn bijvoorbeeld goed te rijmen met de scène uit Anna Karenina waarin Levin verrukt wordt door het harde werk op het boerenland. Tolstoj merkte zelfs op dat Ruskin op de portretten die hij van hem kende met zijn indrukwekkende baard wel wat weghad van een Russische boer.
De literaire invloed van Ruskin is daarnaast terug te vinden bij onder meer Marcel Proust en Virginia Woolf. Proust vertaalde zelf twee werken van Ruskin naar het Frans. In lovende woorden toonde hij zijn eerbied voor Ruskin: ‘Mijn bewondering voor Ruskin voorzag de dingen die hij me had geleerd lief te hebben van zoveel belang, dat ze me haast waardevoller voorkwamen dan het leven zelf.’
Woolf prees vooral de schrijfstijl van Ruskin. In een essay uit 1928 schreef ze: ‘[N]a een jaar of zestig beneemt de stijl waarin pagina na pagina van Modern Painters is geschreven ons nog steeds de adem. We verwonderen ons over de woorden, alsof alle fonteinen van de Engelse taal voor ons plezier in het zonlicht aan het spetteren zijn’. Met de jaren maakten volgens Woolf de verheven stijl en het plezieren van de lezer eerst plaats voor spreektaal en meer passie in bijvoorbeeld Unto This Last en Fors Clavigera, en ten slotte voor een minder prekerige toon in Praeterita (1885–89), de autobiografie die Ruskin schreef tegen het eind van zijn leven.
Dat laatste werk bleef onvoltooid, want na een zesde zenuwinzinking verloor Ruskin definitief zijn verstand in 1889 — het jaar waarin opvallend genoeg ook Friedrich Nietzsche van zijn verstand werd beroofd. Elf jaar lang werd Ruskin vervolgens verzorgd op zijn landhuis Brantwood in het Lake District, voor hij in 1900 — andermaal in hetzelfde jaar als Nietzsche — overleed.
VI.
In Nederland verschenen er tot 1900 geen vertalingen van Ruskins werk, maar vervolgens werden er in een paar jaar tijd meerdere vertalingen van verschillende boeken gepubliceerd. Unto This Last werd in 1901 zelfs tweemaal vertaald, als De Laatstgekomenen en Deze laatsten ook.
Ruskin is wel vergeleken met Bilderdijk en Multatuli. Zo schreef in 1908 de inleider van Tijd en getij, de vertaling van Ruskins brievenbundel Time and Tide uit 1867:
Er is veel in dezen Engelschman, dat mij doet denken aan onzen Bilderdijk; meer nog, dat hem tot verwant maakt van onzen Douwes Dekker […] Vurig als beide, sterk levend in zijn opgekweekt ‘zelf’, maar tegelijk, als Dekker, werker voor een algemeen ideaal, en — gelijk deze — een hak-op-den-tak-springer om zijn lezers te doen duizelen.
De interessantste Nederlandse reactie op Ruskin is waarschijnlijk die van Frederik van Eeden. Met Walden richtte namelijk ook Van Eeden zijn eigen kolonie op om zijn idealen in de praktijk te brengen. In zijn voorrede bij Mensch en Maatschappij, de Nederlandse vertaling van Fors Clavigera uit 1901, schreef Van Eeden:
De gedachten worden saamgehouden door een diepere eenheid, die alleen den doctrinair of den oppervlakkige ontgaan zal. En Ruskin deed recht, naar ’t mij voorkomt, de moeilijkste vragen der economie aldus te behandelen. Daarmee toonde hij wijsgeerig dieper te schouwen dan de school-geleerden, die economie willen schoeien op de leest van mechanica of physica […] Het zal menig Nederlander, die het socialisme alleen uit den strijd van dagbladen en tijdschriften kent, verbazen hier te bemerken dat socialisme en communisme niet noodzakelijk hoeft samen te gaan met vulgariteit, met grofheid en persoonlijkheid, met bekrompen materialisme, met hatelijke heftigheid, met hol geschetter, met bazige aanmatiging. Ruskin’s ironie is snijdend en bitter, maar altijd van edele soort, zijn hartstocht breekt nooit de breidels van ’t verstand en goeden smaak, zijn communisme wil niets missen van al het mooie zijner diep ingegroeide aristocratie.
Toch was Van Eeden ook kritisch op Ruskin. Volgens hem verstond Ruskin niets van de ‘poëzie van de machine’ en ging hij voorbij aan het nut dat technologische ontwikkelingen kunnen hebben voor een samenleving.
Daarnaast waren het vooral de veronderstelde onhaalbaarheid van zijn ideeën en zijn liefde voor het teruggrijpen naar de Middeleeuwen waardoor Ruskin in Nederland niet kon rekenen op een warm onthaal. Zijn kritische woorden aan het begin van Modern Painters over de Nederlandse schilders — Rubens, Van Dyck en Rembrandt uitgezonderd — zullen daarbij niet geholpen hebben. Na de korte opleving van interesse aan het begin van de twintigste eeuw is er in ons taalgebied weinig terug te vinden van Ruskin.
Maar waarom zouden de woorden die Woolf betoverden en Gandhi tot actie bewogen niet ook ons kunnen raken? Alle critici en bewonderaars lijken het er in elk geval over eens dat het onmogelijk is Ruskin te lezen en er níéts van te vinden. Zeker in een tijd als de onze — waarin geld, roem en status nog altijd aanbeden worden, maar waarin we ook beginnen in te zien dat flexibilisering van de arbeidsmarkt nadelige gevolgen heeft en waarin steeds meer jongeren zoeken naar voldoening in hun werk in plaats van alleen een hoog salaris — daagt het werk van John Ruskin ons uit tot zelfreflectie.
Lees ook:
• Mijn blogpost Hoe moet je naar de lucht kijken volgens John Ruskin?