
Straatmuzikanten volgens
Virginia Woolf
Artikel voor de vertalersrubriek van Athenaeum Boekhandel, juni 2024
‘Vanaf het allereerste woord moet het ons betoveren en pas bij het laatste woord moeten we opgefrist ontwaken’, dat schreef Virginia Woolf over het essay. Ze schreef het in 1922 toen ze een vijfdelig verzameling essays uit de decennia daarvoor besprak. Hoge lat. Maar ze publiceerde zelf ook geregeld essays, dus die lat gold ook voor haarzelf.
De essays van Woolf die Pauline Slot en ik uitkozen en vertaalden voor Woorden willen losjes leven beginnen inderdaad vaak met een sterke openingszin.
Natuurlijk sloeg ook Woolf de plank wel eens mis. ‘Misschien is het niet nodig om uitgebreid stil te staan bij de omstandigheden’ is niet bepaald een betoverende openingszin. Of neem ‘De Artists’ International Association heeft mij gevraagd zo bondig als ik kan te verklaren waarom de kunstenaar tegenwoordig actief en werkelijk geïnteresseerd is in politiek.’ Daar is als vertaler ook weinig eer aan te behalen. (Overigens zijn die twee essays verder zeer de moeite waard!)
Vaak opent Woolf met een stelling – ‘Een goede roman is een roman die ons aan het denken zet of ons raakt’ – of met een alledaagse observatie – ‘Bepaalde etalages in Londen trekken altijd een menigte kijkers’. Prikkelend en ze kan er nog alle kanten mee op.
Of neem deze openingszin, van een essay waarin Woolf tegen de tijdsgeest in de Londense straatmuzikanten looft:
‘Street musicians are counted a nuisance’ by the candid dwellers in most London squares, and they have taken the trouble to emblazon this terse bit of musical criticism upon a board which bears other regulations for the peace and propriety of the square.
“Straatmuzikanten zijn een plaag” zeggen de bewoners van veel Londense pleinen onomwonden, en zij hebben de moeite genomen dit bondige stukje muziekkritiek te noteren op een bord waarop ook andere verordeningen prijken voor de rust en reinheid op het plein.
Woolf woonde in 1905, toen ze dit schreef, in de wijk Bloomsbury aan Gordon Square, een van die Londense pleinen. Waarschijnlijk heeft ze het bordje daadwerkelijk zien hangen en zette het haar aan het denken.
‘Squares’ zijn in dit geval niet zomaar betegelde pleintjes met wat huizen eromheen, maar statige panden rond een parkje – een parkje aanvankelijk bedoeld voor privégebruik door de bewoners eromheen. Je ziet het zo voor je, zo’n kinderachtig bordje van die chique pleinbewoners die neerkijken op rondreizende muzikanten.
Een beeld van zo’n bordje lijkt niet meer terug te vinden. Maar de Mary Evans Picture Library, een beeldbibliotheek in Londen, heeft online prachtige platen gepubliceerd van verschillende typen straatmuzikanten uit die tijd. Bijvoorbeeld een spotprent uit Punch waarop een rijke heer met een soort waterspuit een arme orgeldraaier probeert te verjagen. Bijschrift: ‘Repelling foreign invasion: paterfamilias tries the cold water cure in a case of organ grinding.’
De straatmuzikanten werden dus gezien als ongedierte en er zat nog een flinke scheut xenofobie bij ook.
‘Street musicians are counted a nuisance’ is eigenlijk iets als ‘straatmuzikanten worden beschouwd als overlast’. Maar Woolf beschrijft ook dat er toch bewoners zijn die de muzikanten bij de trappetjes naar de souterrains wat geld toestoppen. Het bordje lijkt dus meer gericht op de buurtbewoners dan op de muzikanten (kunnen die überhaupt lezen?) en het behelst dus iets als ‘dieren niet voeren’. In onze vertaling is het geworden: ‘Straatmuzikanten zijn een plaag’.
Woolf drijft in de openingszin duidelijk de spot met de houding van de pleinbewoners. ‘Candid dwellers’, ‘have taken the trouble to emblazon’ en ‘this terse bit of musical criticism’: opgeblazen en een tikje omslachtige woorden in een tamelijk hoog register, als je bedenkt waar het eigenlijk om gaat. Ze vermeldt ook dat er nog meer regeltjes op het bord van de pleinbewoners staan, wat hun truttigheid extra benadrukt. Die spot moet je ook in het Nederlands proeven en daar is weinig geks voor nodig: het schrijftalige ‘zij’ in plaats van ‘ze’; een ‘bondig stukje muziekkritiek’ klinkt sowieso vrolijk-spottend; en de pleinbewoners schrijven geen regels op, maar ze noteren verordeningen die prijken.
Tot slot krijgen we nog een alliteratie, waar Woolf sowieso scheutig mee is en die hier perfect past: ‘peace and propriety’. Dat zou de pleinbewoner zomaar in de mond bestorven kunnen liggen. Daar maken we ‘rust en reinheid’ van, naar de beroemde drieslag ‘rust, reinheid en regelmaat’.
Die in Nederland zo bekende drieslag zou trouwens zijn afgeleid van de Notes of Nursing van Florence Nightingale. Met rust doelde Nightingale in haar richtlijnen specifiek op storende of harde geluiden: die moest een patiënt vooral niet horen, al heeft zij het eerder over de ruisende rokken van verpleegsters dan over straatmuzikanten. Van Florence Nightingale vond Woolf trouwens ook van alles – maar dat is weer een ander verhaal, dat vraagt om een andere openingszin.
Lees hier meer over Woorden willen losjes leven.