John Ruskin: hoe moet je naar de lucht kijken?

Het mooist aan de stijl van deze Ruskin vind ik dat hij heel precies, specifiek en goed onderbouwd kritiek levert én een hoop bombarie maakt met retorische middelen.
Ruskin

Hoe moet je naar de lucht kijken?
John Ruskin

Who saw the dance of the dead clouds when the sunlight left them last night, and the west wind blew them before it like withered leaves?

Wie zag de dans van donkere doodswolken toen het zonlicht hen gisteravond verliet en de westenwind hen wegblies als dorre bladeren?

– John Ruskin, Modern Painters

John Ruskin is in Nederland niet heel bekend. Hij duikt nog weleens op in Nederlandse kunstboeken, vooral als warm pleitbezorger van J.M.W. Turner, maar daarbuiten zelden. Misschien omdat, zoals het cliché wil, Nederlanders altijd al een beetje te nuchter zijn geweest voor Romantische schrijvers.

Hoe dan ook, in Engeland was Ruskin zeker tot diep in de vorige eeuw een moreel baken en een literaire reus. Zijn Sesame and Lilies wordt bijvoorbeeld genoemd in George Orwells Coming Up for Air uit 1939, als boek dat de hoofdpersoon onder druk van de plaatselijke dominee heeft gelezen. En in 1928 schreef Virginia Woolf een bewonderend essay over de schrijfstijl van Ruskin. De mooiste opmerking uit Woolfs essay vind ik dat ze vaststelt dat Ruskins stijl in de loop der jaren duidelijk veranderde.

In haar essay schrijft Woolf (mijn vertaling):

‘[D]e stijl waarin pagina na pagina van Modern Painters is geschreven beneemt ons nog steeds de adem. We verwonderen ons over de woorden, alsof alle fonteinen van de Engelse taal voor ons plezier in het zonlicht aan het spetteren zijn […] Na verloop van tijd, nadat hij in de ban was geraakt van dit futloze, plezierbeluste gemoed van zijn lezers, bedwong Ruskin zijn fonteinen en beperkte hij zijn taalgebruik tot het uiterst bevlogen, vrije en haast spreektalige Engels waarin Fors Clavigera en Praeterita geschreven zijn.’

Dus een jonge Ruskin – die van Modern Painters, dat hij tussen zijn vierentwintigste en veertigste schreef – en een oudere Ruskin. Ik denk dat er nog meer Ruskins zijn. Qua stijl heb je: de kunstkenner, de observator, de tekenleraar, de politiek-maatschappelijke criticus, de predikant, de profeet en de krankzinnige. En misschien zijn er zelfs nóg meer Ruskins aan te wijzen.

Schrijver van fonteinen

Welke passages Woolf precies bedoelde toen ze schreef dat Ruskin alle fonteinen van de Engelse taal liet spetteren, schrijft ze in dat essay niet. Maar een voorkeur voor lange zinnen met veel bepalingen en beelden, alliteraties en herhalingen is bij zowel Woolf als bij de Ruskin van Modern Painters duidelijk terug te vinden. Ruskin schreef gewichtig. Net als Burke en Locke deelde hij zijn werk op in hoofdstukken met statige titels en grote woorden (schreef ik eerder over).

Het eerste hoofdstuk (‘Of the Open Sky’) van het derde deel van Modern Painters (‘Of the Truth of Skies’) is een prachtig voorbeeld van Ruskins vroege stijl. Ruskin begint hier met een observatie over de lucht en vervolgens vertelt hij waarom de luchten op schilderijen van oude meesters volgens hem totaal verkeerd zijn. Hoe het dan wel moet, legt hij uit aan de hand van zijn drie grote inspiratiebronnen: afbeeldingen van J.M.W. Turner, verzen uit The Excursion van dichter William Wordsworth en verzen uit de Bijbel.

Het mooist aan de stijl van deze Ruskin vind ik dat hij heel precies, specifiek en goed onderbouwd kritiek levert én een hoop bombarie maakt met retorische middelen. Ruskin is de verontwaardigde kunstcriticus én de geduldige tekenleraar. Laten we kijken naar zo’n stukje bombarie.

Lusteloos luchten

De lucht is een van de mooiste onderdelen van de natuur, begint Ruskin. Enorme, pikdonkere regenwolken, dan weer knalblauw, en dan weer dat dunne laagje nevel in de ochtend of die mistflarden in de avond: er is zo veel moois te aanschouwen in de lucht. Het lijkt wel allemaal speciaal voor ons plezier geschapen. Toch kijken we er zelden naar met aandacht.

Hier de aanklacht van Ruskin, met mijn vertaling eronder:

If in our moments of utter idleness and insipidity, we turn to the sky as a last resource, which of its phenomena do we speak of? One says it has been wet, and another it has been windy, and another it has been warm. Who, among the whole chattering crowd, can tell me of the forms and the precipices of the chain of tall white mountains that girded the horizon at noon yesterday? Who saw the narrow sunbeam that came out of the south, and smote upon their summits until they melted and mouldered away in a dust of blue rain? Who saw the dance of the dead clouds when the sunlight left them last night, and the west wind blew them before it like withered leaves? All has passed, unregretted as unseen; or if the apathy be ever shaken off, even for an instant, it is only by what is gross, or what is extraordinary; and yet it is not in the broad and fierce manifestations of the elemental energies, not in the clash of the hail, nor the drift of the whirlwind, that the highest characters of the sublime are developed. God is not in the earthquake, nor in the fire, but in the still small voice.

Als we ons op momenten dat we volledig lusteloos en geesteloos zijn als laatste redmiddel tot de lucht wenden, over welke verschijnselen praten we dan? De een zegt dat het regenachtig is geweest, de ander dat het winderig is geweest en weer een ander vond het warm. Wie uit het publiek van praatjesmakers kan mij vertellen over de vormen en hellingen van de keten van grote witte bergen die gisteren rond het middaguur aan de kim stonden? Wie heeft dat smalle streepje zonlicht gezien dat vanuit het zuiden op hun toppen insloeg tot ze slonken en smolten tot een sluier van blauwe regen? Wie zag de dans van de donkere doodswolken toen het zonlicht hen gisteravond verliet en de westenwind hen wegblies als dorre bladeren? Alles is onbetreurd want ongezien voorbijgetrokken; of als de onverschilligheid ooit wordt doorbroken, al is het maar voor even, dan gebeurt dat alleen door dat wat overduidelijk of buitengewoon is; en toch wordt de hoogste mate van het sublieme niet bereikt door grootse, heftige manifestaties van elementaire energie, niet door het neerkletteren van de hagel, noch door de stormkrachten van een wervelwind. God is niet in de aardbeving, noch in het vuur, maar in het gefluister van een zachte bries.

Dat laatste zinnetje is een parafrase van 1 Koningen 19:11-12. [11] ‘Kom naar buiten’, zei de HEER, ‘en treed hier op de berg voor Mij aan.’ En daar kwam de HEER voorbij. Er ging een grote, krachtige windvlaag voor de HEER uit, die de bergen spleet en de rotsen aan stukken sloeg, maar in die windvlaag bevond de HEER zich niet. Na de windvlaag kwam er een aardbeving, maar in die aardbeving bevond de HEER zich niet. Na de aardbeving was er vuur, maar in dat vuur bevond de HEER zich niet. [12] Na het vuur klonk het gefluister van een zachte bries. (NBV21)

Bombarie

Dus: we kijken niet genoeg naar de lucht, als we het wel doen dan alleen heel oppervlakkig, terwijl er zo veel indrukwekkends te zien is en we ook op het subtiele moeten letten. 

Je ziet al wat Ruskin bedoelt in de woorden die hij kiest. Wet, windy en warm zijn tamelijk algemene, saaie woorden, terwijl chain of tall white mountains, dance of the dead clouds en withered leaves mooie, beeldende woorden zijn. Dan zijn er de alliteraties – sunbeam, south, en smote; melted en mouldered; west wind en withered; en elemental energies – en de retorische vragen van de drie zinnen die beginnen met Who?

Zou toch wat zijn als ​​Willemijn Hoebert voortaan aan het eind van elk journaal zo beeldend en gepassioneerd de luchten van die dag beschrijft?

Kundige kritiek

Als heel het boek zo zou zijn geschreven, zou dat gauw vermoeien. Maar Ruskin legt vervolgens heel concreet en duidelijk uit hoe we dan precies moeten kijken naar de lucht – en hoe niet. Het punt dat Ruskin wil maken is dat we altijd ‘door de lucht heen’ kijken en er niet ‘tegenaan’. Er bevindt zich permanent een enorme afgrond boven ons, de ruimte. Een idee dat Ruskin overneemt van Wordsworth. (En, als je er even over nadenkt, een huiveringwekkend idee, niet?) Maar daartussen zit (gelukkig) een laag blauw van de lucht, met daarin altijd nevels in verschillende mate van doorzichtigheid. Door die nevels kan het nooit zo zijn dat de lucht één egale kleur blauw is: er is altijd wel een subtiel kleurverloopje.

Wie dat helemaal verkeerd had begrepen, was schilder Gaspar Dughet (een leerling van Poussin, die Ruskin ‘Gaspar Poussin’ noemt). Op zijn Landschap met Abraham en Isaac kun je aan de schaduwen zien dat het rond het middaguur is – nou dan kan de lucht helemaal niet zo donker zijn! Of Albert Cuyp, wiens luchten werden geprezen als het ‘dons van een nectarine’. De blauwkleuren kloppen niet, en het geel en het lelijke roze van de zon gaan niet goed in elkaar over, aldus Ruskin. Er klopt niets van die luchten.

Nee, wie een oplettende luchtenliefhebber wil worden, moet een voorbeeld nemen aan een dichter als Wordsworth, en aan de gelaagde luchten van schilders als Claude of Turner. En aan Ruskin zelf natuurlijk: lees zijn hoofdstuk en de lucht zal er nooit meer hetzelfde uitzien.


  • Modern Painters – John Ruskin, online (pdf) via de unversiteit van Lancaster
  • Selected Writings – John Ruskin, Oxford World’s Classics, 2009
  • Header: ‘Clouds’ – John Ruskin, naar voorbeeld van Turners ‘Campo Santo’
  • ‘Landschap met Abraham en Isaac’ – Gaspar Dughet, grote versie via National Gallery
  • ‘Zuidelijk landschap met herders en vee’ – Albert Cuyp, grote versie via Dulwich Picture Gallery
  • ‘Haven met de inscheping van de heilige Ursula’ – Claude Lorrain, gigaversie via National Gallery
  • ‘Campo Santo’ – J.M.W. Turner, grote versie via Toledo Museum

Dughet, Cuyp, Claude en Turner