De kleine deugden

Natalia Ginzburg was een grootmeester in het beschrijven van kleine voorvallen en die plaatsen in een persoonlijk en breder verhaal

Natalia Ginzburg: De kleine deugden

Recensie voor het Nexus Instituut
december 2022

Natalia Ginzburg
Vertaald door Jan van der Haar

Door Thomas Heij

Observaties, kleine voorvallen en concrete details beschrijven om ze te plaatsen in een persoonlijk en breder verhaal, waardoor ze extra betekenis krijgen: de Italiaanse schrijfster Natalia Ginzburg was daar een grootmeester in. Onlangs verscheen een nieuwe vertaling door Jan van der Haar van Ginzburgs Le piccole virtú (1962), De kleine deugden, een essaybundel die haar meesterschap aantoont. 

Er zit geen nadrukkelijke inhoudelijke lijn in de bundel, maar de essays geven blijk van een gevoelige geest, gevat in heldere en krachtige zinnen. Samen tonen ze vooral de schrijverskwaliteiten van Ginzburg. Jan Postma, die een goed en informatief voorwoord schreef voor deze uitgave, vat die kwaliteiten mooi: Ginzburg weet de balans te vinden tussen onze kleine binnenwereld en de grote buitenwereld. 

Het openingsessay, ‘Winter in de Abruzzen’, is daar meteen een goed voorbeeld van. Ginzburg woonde begin jaren veertig drie jaar in ballingschap in het dorpje Pizzoli in de Abruzzen met haar tweede echtgenoot, de antifascistische verzetsman Leone Ginzburg. Met oog voor de simpele genoegens en eenvoudige schoonheid geeft Ginzburg een schets van het harde en armoedige leven in die Italiaanse bergstreek. De impressies die ze optekent, zijn vaak niet alleen sfeervol maar ook typerend voor dat leven:

In de keukens brandde het vuur en er waren verschillende vuren, er waren grote vuren met blokken eikenhout, vuren van twijgen en bladeren, vuren van gesprokkeld hout. Met een blik op het brandende vuur kon je zo vaststellen wie arm en wie rijk was, beter dan met een blik op de huizen en de mensen, de kleding en de schoenen, die bij iedereen op hetzelfde neerkwamen.

Dit soort mooie observaties krijgen aan het slot van Ginzburgs essay nog een andere, diepere betekenis. Ginzburg onthult daar dat Leone is opgepakt en doodgemarteld in de gevangenis in Rome. Wat een schraal leven in ballingschap leek, ziet ze terugkijkend als de gelukkigste tijd van haar leven. Het kleine en persoonlijke verbonden met de grotere wereld van het fascisme en de wereldoorlog.

Nog persoonlijker is het essay ‘Hij en ik’. Daarin portretteert Ginzburg zichzelf en haar eerste echtgenoot, Gabriele Baldini, met wie ze later hertrouwde. Ze maakt ons vertrouwd met allerlei trekjes, tekortkomingen en eigenaardigheden die normaal gesproken tussen geliefden blijven. Het ene moment denk je ‘hoe is het mogelijk dat deze twee bij elkaar zijn?’, het volgende voel je de liefde, vertedering en bewondering. Hierbij helpt het dat Van der Haar zijn vertaling voorziet van opvallende, gezellig-ouderwetse woorden als ‘soesa’, ‘nabauwen’ en (iets minder gezellig) ‘gaskwitantie’. De brille van deze tekst zit hem erin dat Ginzburg via al die intieme details en tegenstellingen vlot weet weer te geven hoe hun karakters waren en hoe hun relatie moet zijn geweest.

Ook de paar teksten over Engeland zitten vol kleine observaties, maar toch missen die de diepgang van de balans tussen groot en klein of de treffende karakterschets. Wat moeten we bijvoorbeeld met een uitspraak als ‘alle kassajuffrouws in Engeland zijn lelijk’, behalve misschien concluderen dat Ginzburg zich niet op haar gemak voelde in Engeland? Ze levert weliswaar met flair kritiek op de Britse keuken, maar een Italiaan die Engels eten bekritiseert heeft toch algauw iets clichématigs. Misschien valt dat extra op doordat Ginzburgs andere teksten juist zo treffend, waar en origineel zijn.

Het hoogtepunt van De kleine deugden is het gelijknamige essay, want dat bevat concrete voorbeelden en precies proza, maar vooral een overtuigend en tijdloos moreel pleidooi. Ginzburg betoogt vol vuur dat we onze kinderen – en in plaats van ‘onze kinderen’ kunnen we vaak ook ‘onszelf’ lezen – anders moeten opvoeden. We moeten niet de kleine maar de grote deugden aanleren: 

Geen spaarzaamheid, maar vrijgevigheid en onverschilligheid ten aanzien van geld; geen voorzichtigheid, maar moed en minachting voor gevaar; geen sluwheid, maar eerlijkheid en waarheidsliefde; geen diplomatie, maar naastenliefde en zelfopoffering; geen verlangen naar succes, maar het verlangen om te bestaan en dingen te weten.

Het is volgens Ginzburg zaak dat onze kinderen niet zozeer bang zijn voor rijkdom of dat ze de vergankelijkheid ervan inzien, maar dat ze er onverschillig voor worden. Onverschilligheid is de ware bescherming tegen geld. De spaarpot moet dus weg – sparen is een kleine deugd, vrijgevigheid een grote –, evenals financiële beloningen voor goede cijfers op school. Aan schoolcijfers hechten we sowieso te veel belang. Het komt erop aan dat kinderen hun roeping vinden, nooit liefde voor het leven tekortkomen en tot bloei komen. 

Het is een meeslepend en idealistisch betoog, maar ze vermijdt naïef idealisme. Ginzburg pleit namelijk niet voor het opvoeden van kinderen die wereldvreemd zijn:

[D]oorgaans is er voor opofferingen geen beloning en dikwijls worden wandaden niet bestraft, maar soms uitbetaald in succes en geld. Daarom is het beter dat onze kinderen van jongs af aan weten dat het goede geen beloning krijgt, en het kwade geen straf: en toch moeten we het goede liefhebben en het kwade haten: en hiervoor is geen logische verklaring te geven.

Kinderen moeten daarnaast ook met rust gelaten worden als het lijkt of ze aan het lanterfanten zijn, meent Ginzburg. Daar moeten we niet meteen boos om worden, want het kan zijn dat er in de fantasie juist iets rijpt dat later wat moois oplevert. Dat Ginzburg zelf op school zo’n kind was, blijkt uit het essay ‘Mijn vak’. Daarin schrijft ze dat ze in plaats van opletten bij Grieks, Latijn, wiskunde en geschiedenis de hele dag gedichten aan het overschrijven was. 

Openhartig schrijft Ginzburg hoe ze al van jongs af aan klungelige gedichten schreef en daarna haar echte ‘vak’ ontdekte: het schrijven van verhalen. Daarmee is Ginzburg zelf het bewijs van haar stellingen over opvoeding en onderwijs. Want stel dat ze destijds wél ijverig haar huiswerk had gedaan, dan was ze vermoedelijk niet zo’n bevlogen en goede schrijver geworden en hadden we deze schitterende essays van Ginzburg waarschijnlijk niet gehad.