Krasznahorkai

De lange, lange zinnen van László Krasznahorkai

De lange, lange zinnen van
László Krasznahorkai

Mensen praten met komma’s, niet met punten. De punt, die is eigenlijk alleen voor God. Dat meent de Hongaarse schrijver László Krasznahorkai. En die overtuiging is heel gemakkelijk terug te vinden in zijn romans: het komt zelden voor dat er na een paar woorden al een punt volgt. Krasznahorkai’s zinnen gaan maar door.

Ik houd wel van een mooie lange zin en we hebben het al eerder gehad over lange zinnen – die van bijvoorbeeld Virginia Woolf en Bohumil Hrabal waren flink –, maar ik ben er vrij zeker van dat de onderstaande zin van Krasznahorkai uit Oorlog en oorlog (verschenen in 1999, maar dit jaar vertaald) de langste zin is die ik in mijn blog in z’n geheel zal citeren. Zo lang zelfs, liefst 829 woorden, dat ik voor deze keer de boel omdraai: ik schrijf eerst wat over de zin en dan pas komt de zin zelf.

Het verhaal
Onze zin komt uit het begin van het boek. György Korin, een archivaris, vindt een mysterieus manuscript in het archief in de Hongaarse provincie waar hij werkt. Het verhaal dat in het manuscript wordt beschreven neemt Korin in beslag en hij is ervan overtuigd dat het een uiterst belangrijke boodschap voor de mensheid bevat. 

In dat verhaal komen vier mannen genaamd Kasser, Falke, Toot en Bengazza, in verschillende eeuwen op verschillende plekken, telkens als de vrede en beschaving ergens ten einde loopt. Dus bijvoorbeeld – zoals in onze zin – op Kreta aan het eind van de Minoïsche beschaving, die vijftienhonderd jaar vrede kende. 

Het punt van de punt
Het eerste wat opvalt aan onze zin is dat er maar geen punt komt. Je zou er met gemak tien of elf kunnen zetten, en misschien wel meer. Dat zet je (mij althans) aan het denken over wat een zin met een punt eigenlijk is. 

Ik weet niet of mensen praten met komma’s en niet met punten, en of dat dan voor iedereen hetzelfde is of voelt. Ik weet wel dat als ik deze blogposts schrijf, ik meestal toch eerst in mijn hoofd een volzin probeer te formuleren, die ik daarna eventueel nog bijschaaf of opknip met punten. 

Maar Krasznahorkai heeft wel een punt: door ervaringen en gedachtes in te delen in zinnen met een punt, brengen we altijd een zekere afbakening en ordening aan. De ordening van interpunctie is niet in beton gegoten, maar afhankelijk van gebruiken en conventies. Interpunctie verschilt per taal, per stijl, per persoon, per tekst of zelfs per personage of passage. Bij poëzie kun je die regels helemaal laten varen, maar bij romans natuurlijk ook. En bij Krasznahorkai is daar geen ontkomen aan.

In Oorlog en oorlog vind ik het eigenzinnige puntgebruik geen trucje of zomaar een hobby van de auteur, want hoofdpersoon Korin worstelt zelf ook met ordeningen: de ordening van het manuscript dat hij vindt (dat op een gegeven moment alleen nog uit herhalende fragmenten bestaat) en met de ordening van de wereld en de mensen om hem heen. Door de lange zinnen, waarin ook nog eens van onderwerp wordt gewisseld, is het lezen van Krasznahorkai een ontregelende ervaring – maar geen onprettige, en het went ook nog eens verrassend snel, omdat de zinnen wel lopen.

Vertellers
Onze zin is geordend met verschillende vertellers. Korin en dan de vier mannen uit het verhaal van het manuscript. De kern zit wat dit betreft in het midden: ‘zo vertelde Korin twee dagen later aan de vrouw’. Daarvoor lezen we tweemaal ‘zei Falke’, ‘zei Falke’, viermaal ‘zei Kasser’, en ‘begon Toot’; erna lezen we drie keer dat Bengazza iets zegt. Op basis hiervan zou je de zin normaal gesproken opknippen.

In de tweede helft, dus als we weten dat Korin dit alles vertelt, lezen we ook een paar Engelse woorden. Dat is leuk, want dat wijst ons er steeds op dat Korin aan het vertellen is aan de vrouw van zijn huisbaas, die amper Hongaars spreekt en vermoedelijk alleen die Engelse woordjes snapt – als ze überhaupt al luistert. Zo doorprikt Krasznahorkai het verhaal van het manuscript dus steeds met de wereld waarin Korin zelf verkeert. 

Sfeervolle ondergang
Goed, dat wat betreft de structuur. Andere zinnen in het boek werken ook zo, maar toch springt deze zin er voor mij uit. Dat komt door de sfeervolle beschrijving. Ik zal niet alles overschrijven, maar wat een mooie beelden! Sowieso het beeld van de vier die op Kreta in een olijfboomgaard melancholisch met elkaar zitten te filosoferen: dan ben ik al meteen verkocht. 

In deze zin zie je ook mooi die omslag van ordening naar chaos, waar het verhaal in het manuscript – en eigenlijk het hele boek, en misschien wel het hele oeuvre van Krasznahorkai – om lijkt te draaien. Eerst lijkt de nadruk te liggen op de verbondenheid van de mens met het landschap en de natuur. We krijgen maanlicht, winterse rust en de explosie van de lente, beschroomde bewondering, de schommelende zeehorizon, een goddelijke aanwezigheid. En dan komen er verontrustende voortekenen, alle dieren die op hol slaan, de hemelse oorlog, de ruin. (De dubbeling ‘dit prachtige eiland op dit prachtige eiland’ is trouwens goed overgenomen door vertaalster Alföldy: die zit ook in het Hongaarse origineel.)

Het zijn simpele beelden, zoals je in een mythe of een Bijbelverhaal verwacht, van bekende natuurverschijnselen en alledaagse dieren. Alleen die apen vallen op: leefden er apen op Kreta? Maar het zijn vooral heel veel beelden, dat geeft smaak en sfeer aan de zin, en woorden als ‘droom’, ‘visioen’ en ‘schittering’ dragen daaraan bij. 

De zin zelf is eigenlijk ook een soort machtig verband van vele details dat hij beschrijft. Hier komt-ie:

‘’s Avonds hadden ze het erover in de boomgaard, terwijl ze in het sterke maanlicht naar de enorme schommelende massa van de zee beneden zaten te kijken, dat er een moeilijk te verwoorden maar boeiende samenhang was tussen mens en landschap, tussen de observerende mens en het waargenomen object, een machtig verband waardoor de mens het geheel kon zien, het was zelfs zo, zei Falke, dat dit de enige situatie was in het menselijk bestaan dat werkelijk en zonder enige twijfel uitzicht op het geheel bood, al het andere ten aanzien van het geheel was slechts verbeelding, gedachten en dromen, hier echter, zei Falke, was het geheel werkelijk, feitelijk reëel, geen valse schittering, geen bedriegelijk visioen, niet iets wat ontsproten was aan de verbeelding, de gedachte of de droom, nee, hier was het geheel van het leven aan het werk, daarop kreeg de mens zicht als hij rondkeek in het landschap, op het leven aan het werk in de winterse rust en de explosie van de lente, op het geheel dat zich in de details openbaarde; de natuur was dus, zei Kasser, de eerste en laatste onbetwistbare zekerheid, het begin en het einde van de ervaring, maar ook van de verwondering, want als het ergens onvermijdelijk was dat we geraakt en geroerd werden door het geheel van de natuur, dan was het hier, omdat we iets zagen waarvan we de essentie niet begrepen maar waarvan we wel wisten dat het op ons betrekking had, geraakt en geroerd werden we, zei Kasser, omdat we ons in de uitzondelijke situatie bevonden dat we dit geheel van stralende schoonheid mochten beoordelen, zelfs al was dat oordeel niets dan beschroomde bewondering voor die schoonheid, want het was mooi, zei Kasser, en hij wees naar de schommelende zeehorizon in de verte, die onophoudelijke oneindigheid van de golven, het avondlicht dat op hun koppen weerkaatste, maar mooi waren ook de bergen achter hun rug en verder weg de vlakten, de rivieren en wouden, mooi en onmetelijk rijk, zei Kasser, want dit moest er beslist aan worden toegevoegd, de onmetelijkheid en de rijkdom, als je namelijk in gedachten langsging wat je bedoelde wanneer je het over de natuur had, dan kon je ook instorten onder de rijkdom en de onmetelijkheid ervan, zo rijk en onmetelijk was de natuur, en dat had alleen nog maar betrekking op miljarden deelnemers, niet eens op de miljarden mechanismen en submechanismen, terwijl het ook daarop betrekking moest hebben, dus uiteindelijk op de enige goddelijke aanwezigheid – zoals we de onbekendheid van het doel hadden genoemd – waarvan die onbevattelijke miljarden van de deelnemers en mechanismen vermoedelijk waren doordrongen, hetgeen echter niet bewezen was, zo zaten ze die avond te praten in de olijfboomgaard, en nadat ze lange tijd hadden gezwegen, begon Toot over het verontrustende gedrag van de vogels, waar iets achter moest zitten, zodat ze zich daar nu wel mee moesten gaan bezighouden, vanaf die tijd kwam het althans steeds vaker ter sprake, zo vertelde Korin twee dagen later aan de vrouw, wat dit was, en wat er moest gebeuren en wat ze ervan moest denken, totdat de tijd kwam dat ze moesten inzien dat de zogenaamde verontrustende verschijnselen niet alleen bij de vogels, birds, in het oog liepen, maar ook bij de geiten, de koeien en de apen, monkeys, dat er angstaanjagende veranderingen waren in het gedrag van de dieren, bijvoorbeeld dat de geiten niet rustig op de hellingen van de rotsen konden blijven maar zich in de diepte stortten, dat de koeien soms zonder enige zichtbare aanleiding in paniek raakten en op hol sloegen, dat de apen krijsend het dorp in renden maar behalve dat krijsen en rondrennen niets anders deden, enzovoort, en vanaf die tijd was er geen spoor meer te bekennen van het goede humeur en de evenwichtingheid van daarvoor, en hoewel ze ook verder bleven werken met de vrouwen en de mannen, nog steeds weleens naar de olieslagerijen, oil-mill, gingen en nog eens mee op de boten stapten om met fakkels op inktvis te vissen, octopus-fishing, maakten ze er ’s avonds in de olijfboomgaard tegenover de baai van Kommos geen van allen een geheim van dat het definitief voorbij was met het goede humeur, ze verhulden niet meer voor elkaar dat het tijd was geworden om uit te spreken wat Bengazza een keer dan ook inderdaad uitsprak, namelijk dat ze, hoe spijtig ook, weer weg moesten van hier, hij meende de voortekenen van een verschrikkelijke hemelse oorlog, heavenly war, te zien, zei hij, in die veranderingen bij de dieren, iets wat verwoestender zou zijn dan al het voorstelbare, alsof er toch nog iets bestond wat werkelijk was, ofschoon het geen onderdeel uitmaakte van de natuur, iets, zei hij, wat niet toestond dat dit prachtige eiland op dit prachtige eiland zou blijven bestaan, alsof het niet te dulden viel dat die Pelasgen hier hun vrede hadden geschapen en niet bereid waren om die kapot te laten maken, ruin, alsof dit allemaal een schande was, zei Bengazza, of onverdraaglijk.’


Oorlog en oorlog – László Krasznahorkai, vertaald door Mari Alföldy, Wereldbibliotheek, 2022. 

• Afbeelding: PERIOD – Fiona Banner (eigen foto).

Lees ook: