Jean-Christophe – Dageraad
Recensie voor het Nexus Instituut
oktober 2023
‘Dagen die van beslissende invloed zijn geweest op je leven blijven lichtender in je herinnering dan gewone. Zo herinner ik mij dit eerste bezoek nog zeer scherp’, schrijft Stefan Zweig halverwege De wereld van gisteren. Niet veel eerder dan het betreffende bezoek had hij in Florence in een rommelig atelier van een Russische beeldhouwster een paar bruine tijdschriften zien liggen. In een ervan had hij wat zitten lezen en hij was meteen gegrepen door L’Aube, een verhaal van ene Romain Rolland.
Nu beklom Zweig vijf smalle draaiende trappen naar het huis van Rolland en stond hij voor de ontmoeting met niet alleen een beroemde muziekkenner en erudiete medehumanist, maar ook met iemand die een van zijn allerbeste vrienden zou worden. De klik is er meteen. Tussen de hoog opgestapelde boeken praten ze geanimeerd en Rolland speelt zelf, ‘met tedere aanslag’, wat muziek. Ze spreken onder meer over Rollands enorme romancyclus Jean-Christophe.
Voor de hedendaagse lezer is deze anekdote een goede ingang tot Jean-Christophe. Waar Rolland tegenwoordig een beetje vergeten is, mag Zweig zich juist verheugen op een almaar toenemende populariteit. En wie kan een vergeten schrijver beter introduceren dan een enthousiaste geestverwant en persoonlijke vriend?
Daarbij zou dit zo een scène uit Jean-Christophe zelf geweest kunnen zijn – inclusief de wisselende werkwoordstijden. Het tiendelige werk vertelt het verhaal van de geniale pianist en componist Jean-Christophe Krafft, roepnaam Christophe. We maken mee hoe hij zich bevrijdt van de terreur van zijn dronken vader, met zijn muziek roem vergaart (én verliest), een innige vriendschap sluit (én verliest), een heftige geloofscrisis doormaakt, en verliefd wordt op vrijwel elk meisje dat er opduikt.
Deze nieuwe Nederlandse uitgave bevat de eerste vier van de tien boeken – de titel Dageraad is in feite de vertaling van de titel van het eerste boek, L’Aube. Tatjana Daan, die de nieuwe vertaling maakte, had naamsvermelding op het omslag verdiend, want haar Nederlands vloeit en stroomt alsof de Franse Nobelprijswinnaar het boek oorspronkelijk in onze taal heeft geschreven. Dat is een prestatie, want Rolland trekt nogal wat registers open in zijn boek. Romantische landschapsbeschrijvingen, realistische karakterschetsen, flarden van herinneringen, momenten van extase, woede en verliefdheid: er komt van alles langs en de taal beweegt soepel mee.
De stijl van Rolland is evenwel iets waar je van moet houden of je overheen moet zetten. Emoties worden wel erg dik aangezet. Dat past ergens wel bij het karakter van de jonge Christophe, maar de kritiek die Rolland via Christophe levert op Brahms – ‘pompeuze sentimentaliteit’ – gaat soms ook op voor het werk van Rolland zelf. Daarnaast is Rolland geneigd iets te beschrijven om vervolgens uit te leggen wat een personage erover denkt of erbij voelt, en hij kan het vaak niet laten om daar zelf ook nog wat van te vinden. Dat Jean-Christophe aanvankelijk tussen 1904 en 1912 in zeventien delen verscheen in Cahiers de la Quinzaine – het bruine tijdschrift waarin Zweig bladerde – zie je nog terug in de tekst: om de nieuwsgierigheid van de lezer naar het volgende deel te prikkelen, geeft Rolland geregeld kleine vooruitblikken naar wat er staat te gebeuren.
Maar wie zich daaroverheen zet of zich er sowieso niet aan stoort, krijgt veel genietbaars. Christophes strijd tegen de Duitse kleinburgerlijkheid staat in Dageraad centraal en doet denken aan de worstelingen van Beethoven en Nietzsche. Rolland beschrijft die strijd invoelbaar en vol sfeervolle details – zomerdronken krekels, oudedamesbuiginkjes, een hemel die wellustig en zacht is als ogen, de bolle wangen van een koeherderinnetje, enzovoort.
Rolland lardeert zijn verhaal bovendien met mooie wijsheden over de mens en het leven. Neem het idee dat levende zielen eigenlijk ‘verzamelingen van zielen [zijn] die elkaar voortdurend opvolgen om vervolgens uit te doven’. Het episodische karakter van de gehele roman weerspiegelt dat idee. Die episodes vallen vaak samen met een nieuwe geliefde van Christophe, wat weer mooi aansluit bij het idee dat ‘Niets [ons verder verwijdert] van onze oude zielen dan een aantal maanden hevige verliefdheid’.
Of neem het eind van het eerste deel, als Christophe in het licht van de dood zijn ‘kinderverdrietjes’ wegzet en tot dit inzicht komt:
Hij zag dat het leven een genadeloze strijd was, zonder wapenstilstand, waarin een mens die de naam mens waardig is voortdurend moet vechten tegen legers onzichtbare vijanden: de moorddadige krachten van de natuur, de troebele begeerten, de duistere gedachten die je er verraderlijk toe aanzetten jezelf te verlagen en te vernietigen. […] Leef. Sterf. Maar wees wat je moet zijn: een Mens.
Dit is Rolland ten voeten uit. Subtiel is het niet, maar krachtig wel.
Of neem deze confronterende constatering:
De meeste mensen sterven op hun twintigste of dertigste – daarna zijn ze niet meer dan een zwakke weergave van zichzelf. De rest van hun leven blijven ze zichzelf na-apen en van dag tot herhalen ze steeds werktuiglijker en gekunstelder wat ze zeiden, deden, dachten en liefhadden in de tijd dat ze bestonden.
Met dit soort algemene stellingen die Rolland in het verhaal inlast, betrekt hij je als lezer bij de lotgevallen van zijn held. Want hoe kun je hier níét denken: dat gaat mij niet overkomen!
Hoewel Rolland zelf een groot muziekkenner was en zijn protagonist een muzikaal wonderkind, ervaren we nog betrekkelijk weinig van de muziek die Christophe speelt en componeert. Minder dan in bijvoorbeeld de latere künstlerroman Doktor Faustus van Thomas Mann, die met behulp van Theodor Adorno ook de technische kanten van de muziek van zijn hoofdpersoon uitdiepte. De meeste muziek in Jean-Christophe krijgen we mee in de schitterende beschrijvingen van natuurgeluiden, en in de scène waarin Christophe zijn (op Wagner gebaseerde) grote muzikale held Hassler ontmoet.
Rolland steekt zijn verhaal breder in. Het lijkt hem in deze eerste boeken meer te gaan om hoe, zogezegd, het leven van Christophe in zijn muziek terechtkomt en hoe het publiek van Duitse droogstoppels op zijn composities reageert.
Zweig schrijft dat Rolland hem uitlegde dat hij met Jean-Christophe een drievoudige plicht hoopte te vervullen: ‘zijn dank betuigen aan de muziek, zich uitspreken voor de eenheid van Europa en een oproep tot bezinning aan alle volkeren richten.’ Wat dat betreft zijn deze eerste zeshonderd pagina’s in zekere zin een opmaat: de vertaling van deel twee verschijnt in het najaar van 2023, waarop ook nog een derde deel volgt. Wat nu in elk geval vaststaat is dat Dageraad vol zit met leven, liefde, drama, muziek, maatschappijkritiek en vele verwijzingen naar grootheden uit de Europese cultuur.
Lees ook:
• Mijn bespreking van De crisis van de geest van Paul Valéry
• Mijn bespreking van Radetzkymars van Joseph Roth