makreel

De makrelen van Virginia Woolf

Volgens Virginia Woolf moet een schilder ons betoveren zoals makrelen dat doen vanachter het glas van een aquarium. Waar komt dat beeld vandaan?

De makrelen van Virginia Woolf

‘They must weave their spells like mackerel behind the glass at the aquarium, mutely, mysteriously.’

‘Ze moeten hun betoveringen vervaardigen zoals makrelen dat doen achter het glas van een aquarium: zwijgend, mysterieus.’

– Virginia Woolf, vert. Heij en Slot

In 1925 publiceerde Virginia Woolf een essay over schrijvers en schilders, getiteld ‘Pictures’, oftewel ‘Schilderijen’. Daarin stelt ze dat een schilder beter zijn mond kan houden over zijn werk. Hij moet zeggen wat hij te zeggen heeft met verf. Hij moet ons betoveren zoals makrelen dat doen vanachter het glas van een aquarium. Hoogstens tikkend op het glas, maar liever niet.

Mooi beeld! Je ziet het zo voor je, die glinsterende makrelen, misschien wel in een school die voorbij zwemt achter het glas. Maar bij het vertalen van dit essay (voor de essaybundel Woorden willen losjes leven) bleef ik achter met een paar vragen die voor het vertalen niet zo gek veel uitmaken, maar die me toch niet loslaten. Een makreel in een aquarium? Daar heb je een flink aquarium voor nodig. Waar komt dit beeld vandaan?

Waar komen die makrelen vandaan?

Het kan dat Woolf het helemaal zelf heeft verzonnen, maar daarvoor is het wel opvallend specifiek. Het kan ook dat ze het heeft van een van de vele schilders die ze noemt: Matisse, Cézanne, Derain, Picasso, Sickert, Grant of Bell. Die schilderden wel eens vissen (met name Picasso was eindeloos in de weer met de graten van visjes die hij at), maar ik heb nog geen glinsterende makreel gevonden en zeker geen makreel in een aquarium. 

Of – en dit lijkt me de simpelste verklaring – Woolf zag daadwerkelijk ergens makrelen in een aquarium. Ze verwerkte voortdurend eigen observaties in haar teksten, dus het ligt voor de hand dat ze dat hier ook deed. Dan moet toch ook te achterhalen zijn waar dat was? Hoeveel aquaria kunnen er nou geweest zijn in Engeland in de jaren twintig?

Een victoriaanse rage

Nou… meer dan ik dacht. Het eerste aquarium werd al in 1853 opgericht, door maritiem bioloog Philip Henry Gosse. Hij was degene die de term ‘aquarium’ muntte. De opening ervan bracht een heuse rage aan aquaria teweeg in victoriaans Engeland, ook bij mensen thuis. Maar de prachtig versierde kunstwerkjes waarin de victorianen thuis hun vissen bewonderden waren veel te klein voor de makreel.

Nu was het aquarium van Gosse in de Londense dierentuin in Regent’s Park. Niet ver van waar Woolf woonde. Zou dat dan de plek zijn waar Woolf de makrelen zag? Het aquarium bestaat nu nog, dus ik stuurde op goed geluk een mailtje met mijn vraag. 

Een medewerker van de archieven was zo vriendelijk te antwoorden: Leonard Woolf (de man van) was in 1934 fellow van de Zoological Society London, dus het leek haar heel waarschijnlijk dat Leonard en Virginia de dierentuin hadden bezocht. (Yes, dacht ik, dat gaat de goede kant op!) Maar ze had de archieven erop nageslagen en er waren destijds in het aquarium geen makrelen. Helaas.

Aquarium voor dichters

Toen vond ik in de verzamelde essays van Woolf een tekst getiteld ‘Aesthetically speaking, the new aquarium…’! Wat bleek? Woolf schreef een beknopte alinea in de Nation & Athenaeum over de opening van een nieuw aquarium. Ik heb hem omdat hij zo mooi is meteen even vertaald:

‘Esthetisch gezien is het nieuwe aquarium zonder twijfel het meest indrukwekkende verblijf in de dierentuin. Rode vissen, blauwe vissen, griezelige vissen, parmantige vissen, vissen zo dun als een boortje, vissen zo rond als een soepbord, die onophoudelijk rondwentelen in rechthoekige lijsten met groenig schijnsel in de verstilde en verduisterde uitgegraven ruimte onder het berenverblijf. In wetenschappelijk opzicht is deze plek beslist een paradijs voor de ichtyoloog; maar de dichter kan zich net zo goed verheugen over de vreemde schoonheid van de brede bladeren van de waterplanten die trillen in de stroming, of de sinistere stoet zelfzuchtige zeedieren die eeuwig rondcirkelen en misschien op zoek zijn naar een minuscule prooi of misschien naar een verklaring voor het heelal dat voor hen duidelijk een ondoorgrondelijk mysterie lijkt. Nu eens tikken ze met hun neus tegen het glas, dan weer schieten ze pijlsnel naar de oppervlakte, en dan weer dwarrelen ze traag en bedachtzaam naar de zanderige bodem. Sommige zijn verfijnd voorzien van een vin met franjes die vibreert als een voortstuwende elektrische propeller, andere dragen een maliënkolder met uitbundige vlekken ontworpen door een Japanse kunstenaar. De botte menselijke zelfingenomenheid die veronderstelt dat de natuur het beste heeft bewaard voor de wezens die het aardoppervlak belopen, wordt in het aquarium onderuitgehaald. De natuur lijkt meer moeite te hebben gedaan voor het kleuren en verfraaien van vissen die ongezien in de dieptes van de zee leven dan voor het versieren van onze oude vertrouwde vrienden de geit, het zwijn, de mus en het paard.’

Nieuw aquarium

Het nieuwe aquarium waar Woolf over schrijft, was onderdeel van de London Zoo, waar we het net al over hadden. De opening werd aangekondigd met kleurrijke posters en was op maandag 7 april 1924. Woolf publiceerde haar stukje nog diezelfde maand, op 19 april – een jaar voor haar essay over schilderijen dus.

In haar stukje geeft Woolf een betoverende beschrijving van het onderaardse aquarium. En wat lezen we? ‘Nu eens tikken ze met hun neus tegen het glas’: weer dat beeld van een vis die tegen het glas van een aquarium tikt. Daar moet ze toch ook haar makreel hebben opgepikt?  

Weer gemaild naar de dierentuin. Dit keer met de vraag of er echt in de gehele jaren twintig geen makrelen in het vernieuwde aquarium waren. Weer ving ik bot. 

De makreel

De archivaris die antwoordde gaf me wel een goede verklaring. In 1924 was Edward George Boulenger de directeur van het nieuwe aquarium. Boulenger was zoöloog en schreef meerdere boeken over vissen. Over de makreel meldt hij in The Aquarium Book:

[De makreel] is een uiterst schuwe vis en raakt net als de haring snel in paniek, vooral in kleine aquaria of tanks voor vervoer. Soms is het mogelijk om de makreel in een groot aquarium te houden, in de buurt van de zee, zoals die in Brighton en Plymouth, waar ze een aanzienlijke periode in kunnen overleven. De kans dat ook de bezoekers van de Zoo of andere aquaria landinwaarts van hen kunnen genieten is echter klein. 

Dat deze directeur in zijn pas geopend aquarium zich aan zo’n moeilijk visje als de makreel zou wagen is dus onwaarschijnlijk. Misschien heeft Woolf het idee van een tikkende vis wel opgedaan in de London Zoo, maar zeker niet van de makreel.

We zouden dus dichter bij zee moeten zoeken. Brighton bezocht Woolf geregeld, dat was niet ver van hun woning in Rodmell. Ook Scarborough – kort genoemd aan het begin van Jacob’s Room – had een groot aquarium aan zee. Beide aquaria werden ontworpen door Eugenius Birch en waren een soort ondergrondse oosterse paleizen. Maar ik heb in de geschriften van Woolf geen aanwijzingen gevonden dat ze daar rond 1925 makrelen in een aquarium heeft gezien. 

Verstilde miniatuurwereld

Wat ik intussen wél snap is waarom Woolf die aquaria zo mooi vond. Het waren wonderlijke gebouwen die exotisch aandeden en ze waren in zwang. Het aquarium is ook een combinatie van kunstmatigheid en natuur: een door de mens gemaakte en gecontroleerde ruimte, met daarin dan vissen, zeedieren en planten die toch een soort natuur zijn. 

Aquaria zijn voor Woolf betoverende en verstilde miniatuurwereldjes. In 1928 gebruikte ze het aquarium andermaal als beeld in haar essay ‘De zon en de vis’: 

Elk van deze werelden is ook, al zijn ze maar een meter bij anderhalve meter groot, volmaakt in zowel vorm als uitvoering. Hun bossen zijn niet meer dan een handvol bamboestokken, hun bergen niet meer dan hoopjes zand, en alleen de rondingen en ribbels van een zeeschelp zorgen voor wat avontuur en romantiek. Een luchtbel die oprijst baart elders geen opzien, maar is hier een gebeurtenis van het grootste belang.

Dat het voor Woolf een belangrijk beeld was, kunnen we zien aan wat ze vervolgens schrijft over de vissen:

Hun vorm is hun reden van bestaan. Want met welk ander doel, behalve de meer dan voldoende reden van een volmaakt leven, zouden zij geschapen kunnen zijn, sommige zo rond, andere zo dun, sommige met lichtende vinnen op hun rug, andere versierd met rode lichtjes, weer andere golvend als witte pannenkoeken in een bakpan, sommige in een blauwe maliënkolder, sommige met enorme klauwen, andere voorzien van bizarre baarddraden? Meer zorg is besteed aan een handvol vissen dan aan alle volkeren op aarde.

Het soepbord is vervangen door een pannenkoek, maar de vin, het maliënkolder, de franjes: die details kennen we al uit haar stukje over het vernieuwde aquarium. En ze benadrukt andermaal: die vissen lijken met veel zorg gemaakt.

Waar Woolf de makrelen precies vandaan heeft, weet ik nog niet. Maar ze heeft voor mij wel het aquarium van een magische glans voorzien.


• ‘Schilderijen’ – Virginia Woolf, in ‘Woorden willen losjes leven’, ISVW, 2024, vertaling van ‘Pictures’, Nation & Athenaeum, Apr 25, 1925.
• ‘Aesthetically speaking, the new aquarium…’ – Virginia Woolf, alinea in de rubriek ‘From Alpha to Omega’ in Nation & Athenaeum, April 19, 1924, via Internet Archive.
The Aquarium Book – Edward George Boulanger, Duckworth, 1925, via Internet Archive.
Beknopte geschiedenis van het aquarium in de London Zoo.

Lees ook: