
Mietzoete, matige rijmpjes
Een rood boekje met op de voorkant de titel Ballads of a Bohemian en de mij onbekende naam Robert W. Service: ik vond het in een tweedehands boekhandel in Stockbridge, Edinburgh. Op de Franse pagina stond in sierlijke inktletters ‘Kilwinning 9th May 1921’. Onweerstaanbaar. Dat boekje moest mee.
Service (1874-1958) bleek een Canadese dichter van Schotse komaf, een beroemde bovendien, bekend als ‘The Canadian Kipling’. Maar na een of twee bladzijdes dacht ik: dit is slecht. Heel erg slecht. Slappe lach slecht. Maar het zette me ook aan het denken over het verschil tussen gedichten en poëzie. Want wat maakt deze gedichten nou eigenlijk zo slecht?
Service was niet Poore
Ballads of a Bohemian bevat gedichten, zo nu en dan onderbroken door kleine dagboekaantekeningen. Bij het lezen maakte ik meteen een klassieke fout: de verteller gelijkstellen aan de auteur. Service woonde begin twintigste eeuw in Parijs, net als de verteller. Er zijn zeker autobiografische elementen in het boek verwerkt, maar er zijn ook duidelijke verschillen.
De verteller blijkt later in het boek Stephen Poore te heten. Poore is een bohemien: een arme jongen die in z’n eentje verzen schrijft op zijn zolderkamertje, als hij tenminste niet door het Quartier Latin slentert, of van café naar café en van bar naar bar trekt, om daar te ouwehoeren met medebohemiens en soort van vrienden. Bij de dagboekaantekeningen staan data vermeld en zo weten we dat driekwart van het boek zich in 1914 afspeelt.
Service was in die tijd al een gevierde dichter en auteur, en kwam als een rijk man naar Parijs. Hij was destijds misschien wel de rijkste schrijver van de stad. Overdag flaneerde hij over de boulevards; ’s avonds dook hij in sjofele kleding de cafés en kroegen in. Wat hij zag, verwerkte hij in zijn boek tot een fantasie van het bohemienbestaan in de Franse hoofdstad.
Zolderkamertje
Nou, en de gedichten gaan dan als volgt. Een beginnetje, plus mijn vertaling:
My Garret
Here is my Garret up five flights of stairs;
Here’s where I deal in dreams and ply in fancies,
Here is the wonder-shop of all my wares,
My sounding sonnets and my red romances.
Here’s where I challenge Fate and ring my rhymes,
And grope at glory—aye, and starve at times.
Mijn zolderkamertje
Zie hier mijn kamertje vijf hoog achter;
hier handel ik in dromen en verzinsels,
hier is het marktkraampje van mijn krachten,
van sonnetten tot romantische spinsels.
Hier rijg ik rijmen, hier tart ik het lot,
grijpend naar glorie – maar ’t is geen vetpot.
Misschien is zo’n klein stukje nog net te doen, maar dit gaat zo maar door, regel na regel, pagina na pagina. Het ene cliché volgt het andere en het rijmt allemaal net zo tuttig als een braaf sinterklaasgedicht.
De balladen gaan meestal over al te zoete onderwerpen, zoals zijn favoriete café, mooie meisjes, absint, maanlicht, de boulevards en buurten van Parijs. Afgesleten beelden van het bohemienleven. Zelfs als het gaat over de armoede, kou en honger die kennelijk bij zijn dichtersbestaan horen, doet dat hem allemaal weinig, want hij is vrij. Zo verheerlijkt Poore van alles (‘The Joy of Being Poor’ is een dieptepunt) en staat er niks op het spel.
Oorlog
Maar het boek speelt in 1914, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Zijn wereldje staat dus op het punt om in te storten. Dat kon wel eens interessant worden. Is die ergerlijk-optimistische toon ook bestand tegen een oorlog? Kan toch haast niet? Misschien ontstaat er wel een spannend contrast?
De dagboekfragmenten worden inderdaad net iets interessanter:
En nu vrees ik dat ik nu op een andere toon moet schrijven. Tot op heden ben ik te gelukkig geweest. Ik leefde in een grotendeels zelfgeschapen, magisch Bohemia. Hoop, geloof en enthousiasme heb ik gehad. Elke dag kende zo zijn worstelingen, mislukkingen en successen. Maar dat is nu allemaal ten einde. Afgelopen week brachten we met ingehouden adem door. Want ondanks de uitbundige zon, werd ons gemoed bedrukt door een wolk, een dieper wordende schaduw van verschrikking en rampspoed… OORLOG.
Dit is relatief direct en eindelijk een beetje nuchter opgeschreven. De grote woorden verraden veel pathos, maar dat is wel vergeeflijk als er een wereldoorlog uitbreekt.
Poore gaat vervolgens naar het front als ambulancechauffeur en beschrijft zijn ervaringen. Service ging zelf ook naar het front als ambulancechauffeur, dus dit deel is vermoedelijk autobiografischer dan het deel in Parijs.
Ratten als schapen
In een van de frontfragmenten komt Poore per ongeluk met een mooi beeld. Als hij in februari 1915 in het donker dekking zoekt in een geruïneerd huis, ziet hij door de lichtflitsen van artillerie in de buurt een stel soldaten slapen: ‘een van hen woelt in zijn slaap omdat er een grote rat over hem heen kruipt, en uit ervaring weet ik dat als je in slaap bent een rat zo zwaar voelt als een schaap.’
Een wereldschokkende vergelijking is het ook weer niet. Maar ik vind dit wel een eenvoudige en mooie observatie. Ook George Orwell schrijft in Homage to Catalonia, zijn verslag van de burgeroorlog in Spanje, over de ratten die in de loopgraven over de soldaten heen rennen. Een beeld dat je bijblijft.
Je noemt je auto toch geen Priscilla, kom op man!
Misschien is het een beetje flauw om ‘per ongeluk’ te zeggen, maar daar lijkt het wel op. Want ook de ballades uit de oorlog zijn over het algemeen niet te harden. Het gerijm gaat vrolijk door, de alliteraties vliegen je om de oren, net als de uitroeptekens en de verzuchtingen – op elke pagina lijkt wel een ‘Ah!’ te vinden.
De eerste ballade uit de oorlog is al meteen een goed voorbeeld. Die gaat over iemand die met zijn auto als geïmproviseerde ambulance naar het front gaat en begint zo:
Jerry MacMullen, the millionaire,
Driving a red-meat bus out there—
How did he win his Croix de Guerre?
(…)
“Little Priscilla” he called his car,
Best of our battered bunch by far,
Jerry MacMullen, de miljonair,
rijdt zijn ziekenwagen heel ver –
waarvoor kreeg hij zijn Croix de Guerre?
(…)
“Kleine Priscilla” noemde hij zijn bak,
de beste van ons stel, met gemak,
Dit kan toch niet?! Zo infantiel!
Buiktyfus
In januari 1919 doet Poore er nog een schepje bij in de dagboekfragmenten:
‘Toen ik vier jaar geleden voor het laatst schreef, leed ik aan buiktyfus. Die hele lente lag ik in de ziekenboeg. Niettemin was ik genoeg hersteld om mee te doen aan het Champagne-offensief in de herfst van dat jaar en ‘vol te houden’ in de daaropvolgende winter. Bij de Slag om Verdun liep ik mijn eerste verwonding op. (…) Tijdens het Argonne-offensief werd mijn linkerarm eraf geschoten. Voor zover ik tijd had en mijn gezondheid het toeliet, heb ik gedurende die jaren aantekeningen gemaakt en veel verzen geschreven. Maar dat is allemaal vergaan (…)
Buiktyfus, pomptiedomptiedom… meegedaan aan de gruwelijkste gevechten, laalalalalaa… Arm eraf geschoten, trollollololoo… Als zelfs dat niks verandert aan je toon, gaat niets het doen.
Hier geldt net als eerder: niks lijkt hem te raken. Dit voelt zó vreemd dat je haast gaat vermoeden dat zijn rijmpjes een soort coping zijn, een manier om met traumatische ervaringen om te gaan. Dat zou eigenlijk wel mooi en pijnlijk zijn. Maar daar zie ik geen verdere aanwijzingen voor.
Rijmpjes
Sterker nog, Service kreeg vaak het verwijt dat hij maar simpele rijmpjes schreef. Hij had dan wel veel lezers en was wat dat betreft succesvol, maar op de kwaliteit van zijn dichtsels kwam behoorlijk wat kritiek. Zelf zei hij nadrukkelijk dat hij geen poems, maar rhymes of verses schreef; dus geen gedichten maar rijmpjes of verzen. Dat is ergens wel sympathiek. En hij heeft zeker een punt: hij schreef geen poëzie, maar matige rijmpjes.
Waarom ze nou zo matig zijn, is nog best moeilijk om precies aan te wijzen. Deels ligt het aan de vorm: alles rijmt, alles is regelmatig. Het rijm voelt ook nog eens vaak gedwongen en knullig. Daardoor doet het kinderlijk aan. Kinderlijk kan ook leuk zijn (denk Annie M.G. Schmidt of Drs. P), maar die charme ontbreekt hier volledig.
Het ligt ook deels aan de inhoud: de onderwerpen die hij kiest zijn vaak de clichés van het bohemienbestaan. Maar we hebben gezien dat hij ook over armoede en de oorlog vreselijke rijmpjes produceerde, en dat zijn toch serieuze onderwerpen. Bij Service wordt alles vrij letterlijk en oppervlakkig beschreven. Op een dubbele boodschap of ironie zul je hem niet betrappen.
Service schrijft met te veel pathos, te veel alliteraties, te veel rijm, te veel leenwoorden, te veel zogenaamde couleur locale. Zijn verteller is dichter, maar op zo’n manier dat het lijkt of hij dichter speelt. Hij wil te graag. Een beetje zoals Ivo Niehe tv-presentator is, of Wout Weghorst spits: ze zijn het, maar ze overdrijven het en daardoor voelt het onecht.
• Ballads of a Bohemian – Robert W. Service, via Project Gutenberg