Hoe zeg je iets dieps in simpele taal?
Cornelis Verhoeven
Ik speel mijzelf: ik hengel uit de afgrond op wat de situatie van mij vraagt en werp het terug, wanneer zij iets anders vraagt.
– Cornelis Verhoeven, ‘Een droom’ in Kleine denkoefeningen
Op dinsdag 4 augustus 1953 herinnert de Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven zich een droom die hij vijf jaar eerder heeft gehad. Dit nogal specifieke feitje weten we omdat hij erover schrijft in een beknopte bespiegeling. Die bespiegeling is opgenomen in Kleine denkoefeningen – heerlijke titel – met een greep uit de kortere geschriften van Verhoeven. Wil Derkse schrijft in zijn sfeervolle, persoonlijke voorwoord een paar opvallende dingen, die volgens mij mooi samenkomen in onze zin.
Filosofen en filosofologen
Verhoeven was volgens Derkse een filosoof, niet (alleen) een filosofoloog. ‘Filosofologen’, dat zijn filosofiekenners, vakfilosofen, meestal academici; en ‘filosofen’, dat zijn denkers die niet zozeer reflecteren op andere filosofen maar zelf nadenken over de mens en de wereld.
Dat onderscheid komt van Harry Mulisch, die zich van de filosofologen wilde distantiëren. Verhoeven zelf vond dit onderscheid trouwens ‘nuttig’, maar noemde het werk van Mulisch ook een ‘kosmische ego-soufflé’.
Als het onderscheid al houdbaar is, lijkt Verhoeven mij juist een goed voorbeeld van iemand die én filosofoloog én filosoof was. Verhoeven was echt een kenner, met name van Plato en Heidegger. Wie een beetje Heidegger heeft gelezen, herkent direct diens ideeën in die van Verhoeven. Maar wacht even – wat Derkse wil zeggen, is denk ik niet veel meer dan dat Verhoeven originele ideeën heeft. Onthouden we.
Klare taal
Derkse schrijft ook dat Verhoevens taal herkenbaar is: ‘precies taalgebruik zonder wijsgerig jargon en zonder veel verwijzingen’. Dat ‘zonder wijsgerig jargon’ lijkt me iets te kort door de bocht. In de inhoudsopgave alleen al: ‘diminutiva’, ‘catharsis’, ‘metafysiek’, ‘Egodicee’, ‘ethos’… Er gaan wel eens dagen voorbij dat ik die woorden niet gebruik.
Die termen en de vele Griekse en Duitse (leen)woorden zijn nu eenmaal eigen aan de taal van Verhoeven. Hij gebruikt ze volgens mij niet om iets te verhullen en bovendien waren deze kleine denkoefeningen persoonlijke, ongepubliceerde aantekeningen.
Maar los van die moeilijke woordjes hier en daar heeft Derkse wel gelijk dat Verhoevens gedachtegangen goed te volgen zijn en veel alledaagse woorden en concrete beelden bevatten. Derkse stelt dat vooral de manier waarop Verhoeven dacht nog steeds uitnodigt tot navolging. Verhoeven verwondert zich over een alledaags verschijnsel – de knoop, de wolk, verkleinwoordjes of hoepelrokken bijvoorbeeld – en denkt daar dan wat dieper over na.
De droom en de psychiater
Ook in onze zin is dat het geval. De overpeinzing waaruit hij komt, begint zoals gezegd met de herinnering aan een droom. Verhoeven droomde dat hij op een eenwieler langs de rand van een hoog gebouw fietste, zijn evenwicht verloor, de diepte in viel en toen verscheurd werd door bloedhonden. Er gaan wel eens nachten voorbij dat ik dat niet droom.
Als je zoiets droomt, vraag je je natuurlijk af: wat heeft dit te betekenen? Verhoeven oppert een paar mogelijkheden. Misschien stond die droom wel voor de vrees dat de psychiater die hij in die tijd bezocht een karikatuur van hem zou maken.
‘Van het gesprek dat wij hadden herinner ik mij alleen nog dat ik telkens op het punt stond hem in de rede te vallen wanneer hij, om een eigenschap van mij aan te duiden, een woord gebruikte dat ik te weinig genuanceerd, te ongunstig ook vond.’
Je zal maar psychiater zijn en zo’n filosoof op bezoek krijgen! (Wat zou je dan dromen?)
Spelen en hengelen
Dat leidt Verhoeven naar onze zin. ‘Ik speel mezelf’ betekent hier zoiets als ‘ik speel een rol, ik presenteer me op een bepaalde manier aan mijn psychiater’. Maar als de psychiater vervolgens denkt dat dat de hele meneer Verhoeven is en dat hij nu zijn hele aard en karakter kent, dan is dat een karikatuur. De psychiater krijgt maar een klein deel van Verhoeven te zien.
Verhoeven – en ieder mens – is meer dan alleen die rol. Want bij de bakker, op je werk of bij je vrienden in de kroeg gedraag je je steeds weer anders. Die rollen kan je niet allemaal tegelijk spelen, maar verschillen per situatie. Verhoeven ‘hengelt ze op’: dat is mooi, want dat klinkt luchtig en speels, niet loodzwaar. (Verhoeven noemt dit een ‘zephyr-licht’ inzicht, maar dat voert nu een beetje te ver.)
Je bent een onpeilbare afgrond
Het mooiste en diepste inzicht in onze zin is dat we die rollen en maskers ophengelen uit een afgrond. Verhoeven schrijft:
‘Ik ben een afgrond die ik zelf niet kan peilen en waarvan ik veronderstel dat ook een ander hem niet kan peilen, zeker niet de eerste beste, zeker niet op het eerste oog.’
Met andere woorden: wat we allemaal in ons hebben, dat weten we zelf ook niet. Ieder mens draagt een onoverzienbare hoeveelheid mogelijke eigenschappen en eigenaardigheden in zich. Is dat geen prachtig mensbeeld? Dat maakt toch ieder willekeurig mens dat je op straat ziet tot een wonderlijk wezen. En jijzelf bent dus ook een wonderlijk wezen? Er blijft altijd nog iets aan jezelf te ontdekken.
Als een psychiater of wie dan ook zich dus waagt aan ‘conclusie-trekkerij’ of ‘symptomen-aanvoer’ levert dat maar een heel beperkt beeld op, een karikatuur.
Het beeld dat we een onpeilbare afgrond zijn, roept natuurlijk allerlei verdere vragen op. Wat betekent het nou precies en concreet? Heeft Verhoeven zich hier weer laten inspireren door Heidegger (wat ik vermoed) en wat zegt die dan zoal over de mens? Ik denk dat dat bijdraagt aan de diepzinnigheid van de zin.
Terugwerpen
Dan is er nog een dingetje aan de zin: die komma hoort daar eigenlijk niet. Het terugwerpen hoort bij ‘wanneer [de situatie] iets anders vraagt’. Misschien vergis ik me, maar ik denk dat je hieraan kunt zien dat Verhoeven veel Duits las. In het Duits kom je zo’n komma voor een beperkende bijzin vaker tegen, hoewel je het in oudere Nederlandse teksten ook wel ziet.
Hoe dan ook, pas als de situatie erom vraagt, werpt Verhoeven terug wat hij uit zichzelf ophengelde. Eigenlijk zoals een goede sportvisser na het hengelen en vangen een vis terug werpt. Vind ik ook weer een leuk, speels beeld.
Hoe schrijf je dus iets dieps in simpele taal? Begin met iets alledaags waarover je je verwondert en zoek iets origineels – een vreemde droom die je betekenisvol lijkt. Schrijf daarover, maar vermijd jargon en probeer het te vatten in mooie beelden – een psychiater die een bloedhond is en hengelen in een afgrond. Komt er niks in je op? Lees dan zo’n stukje Verhoeven en kijk hoe hij te werk ging.
• Kleine denkoefeningen – Cornelis Verhoeven, uitgeverij Damon, 2022.
• Waar is de ware filosofie? – Harry Mulisch, De Gids, 1988.
• ‘Fictie als verklaring’ – Cornelis Verhoeven over Mulisch, Trouw, 2001.
• Parafilosofen – Cornelis Verhoeven, Ambo, 1973.