Olga Tokarczuk

Olga Tokarczuk: Kille ironie is een laffe houding

Kille ironie is een laffe houding:
Olga Tokarczuk

‘Het is een heel laffe houding om alles belachelijk te maken, op alles neer te kijken, je nergens betrokken bij te voelen, je nergens mee verbonden te voelen.’

Olga Tokarczuk, vert. Charlotte Pothuizen en Dirk Zijlstra

De hoofdpersoon van Jaag je ploeg over de botten van de doden van Nobelprijswinnaar Olga Tokarczuk is, net als die titel, een tikje eigenaardig. Janina Duszejko is een vrouw op leeftijd, woont op het platteland van Zuid-Polen, geeft enorm om de dieren in het gebied en is ervan overtuigd dat de plaatselijke politiechef haar ziet als ‘gek wijf’ of ‘gestoorde ouwe taart’. 

Niet geheel zonder reden. De titel is ontleend aan een gedicht van William Blake, wiens bizarre spreuken te pas en te onpas door Duszejko worden aangehaald. Daarnaast is ze voortdurend in de weer met astrologie. Nou, dat zijn zomaar een paar mooie ingrediënten om haar te zien als misschien niet gestoord, maar toch op z’n minst zonderling figuur. 

En er gebeuren vreemde dingen. Meerdere mannen uit de omgeving worden dood aangetroffen. Raadselachtige moorden. Hoewel ik het geen thriller vind (niet eng genoeg), is het wel een (sfeervolle, mooi aangeklede) whodunit. Met de ontknoping pas aan het eind, omdat de politie het onderzoek op een laag pitje zet, ondanks aandringen van Duszejko – de chef ziet haar immers als gestoorde ouwe taart.

Hoofd vol hoofdletters

Maar het leuke van dit boek is dat nou juist deze vreemde dame de verteller is. We zitten steeds in haar hoofd, beleven de gebeurtenissen vanuit haar en kennen haar gevoelens (grotendeels). Ze heeft steeds weer kleine Hypothesen of Theorieën, waarvan je denkt: creatief, aardig bedacht, maar zo zal het toch niet zitten. 

Die hoofdletters zijn trouwens een leuke vondst van Tokarczuk: zelfs de schrijfstijl van Duszejko is eigenaardig. Ze schrijft woorden voor dingen die haar aan het hart gaan steeds met hoofdletters, dus dus ‘Hypothese’ en ‘Theorie’ maar ook ‘Reeën’, ‘Dieren’, etc. Alsof ze het hoofdlettergebruik van Blake heeft overgenomen.

Onder die Theorietjes en Gedachtes zit zo nu en dan een opmerking die eigenlijk zo gek nog niet is. Ik heb Tokarczuk op mijn werk persoonlijk ontmoet en mocht twee non-fictieteksen van haar redigeren, en ik denk dat sommige van de uitspraken van de gekke Duszejko zo maar eens uitspraken van Tokarczuk zelf zouden kunnen zijn. (Er zit ook een bijpersonage in, de Schrijfster, dat ten minste deels een alterego van Tokarczuk moet zijn.) Al blijft het altijd riskant om een verteller of personage gelijk te stellen met een auteur. 

Kille ironie

Een van de mooiste gedachtes van Duszejko zette me aan het denken over de hele opzet van het verhaal. Op een dag komt de postbode langs, die Duszejko sowieso al niet mag vanwege diens afkeer voor haar geliefde hondjes. De postbode schampert en dan horen we wat Duszejko denkt:

‘Nou, hoe is het wonen in een ivoren toren, boven de hoofden van de gewone stervelingen, met je neus in de sterren?’ vroeg hij.

Daar heb ik de grootste hekel aan bij mensen: kille ironie. Het is een heel laffe houding om alles belachelijk te maken, op alles neer te kijken, je nergens betrokken bij te voelen, je nergens mee verbonden te voelen. Als een impotente die zelf nooit geniet, maar er alles aan doet om het voor anderen te verpesten. Kille ironie is het basiswapen van Urizen. Een wapen van onvermogen. Bovendien hebben ironici altijd een wereldbeeld waarmee ze triomfantelijk te koop lopen, hoewel dat, als je doorvraagt en naar de details informeert, uit trivia en banaliteiten blijkt te bestaan.

Goed, misschien een beetje overdreven als reactie op zo’n onbenullige opmerking van een postbode. Maar toch zijn dat goede opmerkingen over kille ironie. Qua stijl vind ik vooral dat ‘alles… alles… nergens… nergens…’ mooi. Eerst wat hij doet, dan wat hij níét doet. Vier keer benadrukt dat het een laffe houding is. 

Het zijn ook serieuze zinnen. Het enige dat verraadt dat ze van een vreemd typje zijn, is het zinnetje over het ‘basiswapen van Urizen’. Urizen is een figuur uit de mythologie van Blake die symbool staat voor de rede, het gezond verstand, alledaagse conventies. Zo’n opvallende, gekke uitspraak tussendoor brengt wat lucht in de zaak.

Warme ironie

Wat Tokarczuk erg goed lukt in Jaag je ploeg is de lezer (althans, mij) mee te nemen in de wereld zoals Duszejko hem ziet. Duszejko vertelt op een redelijk opgewekte, innemende toon, met liefde voor dieren en begrijpelijke woede als hun iets wordt aangedaan. Je kunt je inleven in haar frustraties.

Toch komt steeds die astrologie weer om de hoek kijken. Daar kan ik haar dan niet meer volgen en ontstaat er afstand tot de verteller. Dan wordt ze weer die vreemde oude vrouw, zoals andere personages haar zien. Maar dat blijft een empathische houding, geen afkeer, geen kille ironie, maar met een glimlach, met warme ironie. Tokarczuk laat je met warme ironie kijken naar haar hoofdpersoon.


Jaag je ploeg over de botten van de doden – Olga Tokarczuk, vertaald door Charlotte Pothuizen en Dirk Zijlstra, De Geus, 2021.

Het huwelijk van hemel en hel – William Blake, vertaald door Sylvia Koetsier, Bijleveld 2001.

• Afbeelding: uit Potok / Spoor (2017), Agnieszka Holland, de verfilming van Jaag je ploeg.

Lees ook: