Milde kaas van Elsschot
‘De slotsom van ons laatste bedconcilie was dat de kaasonderneming moet doorgezet worden zonder ontslag te nemen op de werf.’
– Willem Elsschot
In Kaas van Willem Elsschot raakt hoofdpersoon Frans Laarmans betrokken bij de kaashandel. Hij komt te zitten met tonnen aan volvette Edammer kaas die hij in België en Luxemburg moet zien te verkopen. Maar hoe enthousiast Laarmans ook is over zijn aanstaande kaasimperium, hij gaat nogal klungelig te werk en als lezer zien we al vrij snel aankomen dat de hele onderneming gaat uitdraaien op een mislukking. Dat is zo’n beetje de hele plot van Kaas.
Op zich is dat geen vrolijk verhaal. Toch is Kaas een grappig, opgewekt boek en dat zit ’m vooral in de stijl. Om Elsschot zelf te parafraseren: er is in beginsel niks tragisch aan een haring, maar je kunt een haring wel tragisch schilderen. ‘In kunst zit het tragische meer in de stijl dan in wat er gebeurt’, schrijft Elsschot in zijn inleiding bij Kaas.
Ik zou dat principe voor Kaas willen omkeren: het is eigenlijk geen vrolijk verhaal, maar omdat het op een specifieke manier en in specifieke bewoordingen verteld wordt, ervaren we het toch als grappig. Hoe zit dat?
Verheven en lullig
De humor van Kaas bestaat niet uit bijvoorbeeld rare gebeurtenissen, bijzondere personages, geestige plotwendingen, maar uit contrasten – en dan vooral het contrast tussen het verhevene en het lullige, tussen droom en werkelijkheid. Dat de ietwat simpele en naïeve Laarmans zich gaat mengen in het zakenleven is op zich al zo’n contrast.
Ook op lager niveau zien we steeds tegenstellingen tussen verheven en lullig. Het boek begint (na de inleiding, een beknopte lijst personages en een opsomming van elementen: ‘Kaas. Kaasdroom. Kaasfilm. Kaasonderneming.’, enzovoort) met deze zin: ‘Eindelijk schrijf ik je weer omdat er grote dingen staan te gebeuren (…)’. Wie de ‘je’ is, blijft onduidelijk, maar we lezen dus voortdurend de woorden van Laarmans zelf. En Laarmans bezit de gave om zelfs de kleinste stapjes van zijn avontuur te verpakken in grote woorden.
Aan het begin van zijn kaasonderneming trapt de vrouw van Laarmans, die net iets minder naïef lijkt dan hij, op de rem. Laarmans vertelt haar in bed over zijn kaasplan en zij zegt hem dat hij zijn huidige baan als klerk beter nog even kan behouden. Maar in de woorden van Laarmans gaat dat zo: ‘De slotsom van ons laatste bedconcilie was dat de kaasonderneming moet doorgezet worden zonder ontslag te nemen op de werf.’ Iets lulligs met stelligheid en grote woorden verkondigd.
En dan zijn er nog alle samenstellingen met kaas. Buiten geijkte combinaties als kaasschaaf, kaasboer of kaaswinkel, krijgen alle woorden waar je ‘kaas’ voor plakt meteen iets knulligs. We lezen: kaasmijn, kaasmens, kaaskwestie, kaasbeproeving en zelfs kaasdraak. Elsschot zelf meende dat hij net zo goed voor ‘vis’ had kunnen kiezen. Viskwestie, visellende, visbeproeving. Misschien.
Een moedernaakte klerk
Arnon Grunberg schreef een prikkelende bespreking van Kaas, die is opgenomen in zijn recente essaybundel Waarheidsliefde en biefstuk. Grunberg schrijft daarin:
‘Laarmans wordt voortgedreven door schaamte, zij is de motor van de roman. Schaamte dat hij niet kan meepraten met de vrienden van Van Schoonbeke, schaamte dat hij een onbeduidende klerk is […]’
Grunbergs stelling wordt ondersteund door twee van die schitterend-grappige Laarmans-zinnetjes waaruit zijn kijk op het klerkenambt blijkt: ‘Een klerk heeft niets heiligs over zich. Hij staat moedernaakt op de wereld.’
Schaamte is wat mij betreft de dubbele motor van Kaas. Want naast de schaamte van Laarmans is er ook de plaatsvervangende schaamte die we als lezer (ik althans) naarmate het verhaal vordert steeds sterker gaan voelen.
Voor Laarmans is er, denk ik, niet alleen de negatieve drijfveer van schaamte, maar ook de positieve drijfveer van de lokroep van avontuur, de mogelijkheid roem te vergaren en mee te tellen in de wereld, en misschien ook wel gewone hebzucht: zijn kaasavontuur is immers een commerciële onderneming. Je hoeft je niet per se te schamen om te vallen voor zulke beloftes. Wij zouden allemaal Laarmans kunnen zijn. (Maar, zou Grunberg dan wellicht schrijven, schamen we ons niet allemaal voor onszelf?)
Een sympathieke held
Grunberg schrijft dat Elsschot kwaadaardig is:
‘Kaas, als portret van de man op middelbare leeftijd die hoger op de maatschappelijke ladder probeert te komen, geeft Elsschot de gelegenheid zijn intelligente kwaadaardigheid naar hartenlust uit te leven’.
Maar in mijn ogen is Elsschot niet kwaadaardig – of althans niet door-en-door kwaadaardig – maar juist mild. Ja, Elsschot laat Laarmans allerlei gênante, ongemakkelijke dingen meemaken en dat gaat van kwaad tot erger, maar dat wekt bij mij als lezer juist medelijden en voor mijn gevoel doet Elsschot het met mildheid.
Dat sluit aan bij wat Elsschot schreef: dat de kaasellende van Laarmans een weerspiegeling is van de moeizame verkoop van zijn eigen boeken. Elsschot brandt Laarmans niet tot de grond toe af en maakt van hem geen antipathiek maar juist een heel sympathiek personage. Want met zinnen als ‘de toekomst ligt voor mij open en ik ben vast besloten mijn hele ziel in die kaas te leggen’ of ‘Ik houd niet van kaas, maar wat anders kon ik doen?’… wat anders kun je doen dan Laarmans in je hart sluiten?
Het doet me denken aan wat Cervantes doet in Don Quichot. Ook in Don Quichot komt de humor grotendeels door het contrast tussen verheven dromen en lullige werkelijkheid. Ook in Don Quichot raakt de held betoverd door beloftes van roem en avontuur. En ook Don Quichot krijgt, vooral in het tweede deel, ellende te verduren als een pop in de handen van een ogenschijnlijk kwaadaardige poppenspeler.
Na het hele kaasfiasco keert Laarmans toch heelhuids thuis en krijgt hij van Elsschot deze ontroerende slotzinnen: ‘Brave, beste kinderen. Lieve, lieve vrouw.’ De motor van Kaas is schaamte, maar de kracht van Kaas is mildheid.
• Kaas in Verzameld werk – Willem Elsschot, Athenaeum, 2021.
• Waarheidsliefde en biefstuk – Arnon Grunberg, Nijgh & Van Ditmar, 2023.