Hrabal: hoe schrijf je een liefdevol portret van je moeder?

Hrabal schreef een liefdevol portret van zijn moeder, en van zichzelf. Wat maakt zijn schrijfstijl zo bijzonder? Is Hrabal een Chagall in proza?

Hoe schrijf je een liefdevol portret van je moeder?

‘En ik stap in dat grote houten bad, het water is er altijd zo heet dat ik ook de kranen met koud water moet opendraaien, ik zit op mijn hurken en de hitte van het water doet zo’n pijn dat ik ervan klappertand, totdat het koude water zich met het gloeiendhete vermengt, langzaam ga ik liggen en strek me helemaal uit, ik lig in dat doormidden gezaagde vat als de naald in een kompasdoos, ik kijk naar de balken boven me, waar de witte ketel ergens uit het gezicht verdwijnt, en droom, ik begin te dromen, in het hete water los ik langzaam op, ik zweef als waspoeder door het hete water, ik ontspan al mijn ledematen, ik knoop alle tafel- en bedlakens los waarin mijn eerdere leven is vastgebonden, ik open alle manden en koffers en kastjes, waarin beelden liggen die lang geleden zijn ontstaan, maar die bereid zijn om me wanneer ook maar te bezoeken, prachtige, zij het kleurloze beelden die pas in dit bad vastere en scherpere en kleurigere vormen aannemen.’

– Bohumil Hrabal, vertaling Kees Mercks

In de novelle Gekortwiekt van Bohumil Hrabal volgen we het leven van zijn moeder Maryška. Met haar man Francin (Bohumils stiefvader, die hij zag als zijn echte vader) en diens broer Pepin leeft ze vlak na de Eerste Wereldoorlog op de bierbrouwerij van het Tsjechische Nymburk. En Hrabal maakt er een heerlijk sprookjesachtig-nostalgisch verhaal van.

Met vermelding van Flauberts motto ‘Madame Bovary, dat ben ik…’ presenteert hij zijn moeder liefdevol als een levenslustige vrouw. Ze is zelf de verteller en als een rode draad door het verhaal loopt haar opstandigheid, haar drang om regeltjes en normen te breken. 

Zo herkent ze zich in het stel brouwerijpaarden dat uitbreekt en heeft ze lak aan Francins bezorgde geklaag dat haar gedrag zo onfatsoenlijk is. Met Pepin lawaai maken en de hoge schoorsteen van de brouwerij beklimmen bijvoorbeeld, dat past een fatsoenlijke vrouw niet.

Knisperend haar

Maar haar grootste opstand – dat ga ik nu verklappen – is het afknippen van haar haar. Het lange, blonde haar waar ze zo trots op is en waarmee ze iedereen in haar omgeving betovert. Hrabal beschrijft het zo overdreven dat het haast mythisch wordt, maar wel heel liefdevol. Neem dit: 

‘En ik fietste flink door en mijn haar wapperde achter me aan, ik hoorde het knisperen, zoals wanneer je zout fijnwrijft of zijde kreukelt, of zoals regen zich langs een golfplatendak wegrept of zoals Wiener schnitzels in de pan liggen te spetteren, zo wapperde die haarfakkel achter me aan, zoals wanneer jongens aan de vooravond van het meifeest met aangestoken pekbezems her en der rennen of heksen verbranden, zo wapperde die rookpluim van haar achter me aan.’

Maryška’s wapperende haar vangt alle blikken op het plein en beneemt Francin de adem. 

Ja, het is overdreven, het is over de top, een overdaad aan vergelijkingen. Maar ik vind het toch erg ontroerend en mooi als je zo over je moeder schrijft. 

En het zijn zulke fijne beelden ook: dat knisperen van zout of zijde, en het spetteren van schnitzels. Het woord ‘haarfakkel’. Zelfs dat verbranden van heksen krijgt iets vrolijks, een zweem van nostalgische folklore in de voorzomer.

Eerste knipbeurt

Nog wat over dat haar. De Nederlandse titel die Kees Mercks voor het boek koos, Gekortwiekt, is op zich mooi. ‘Kortwieken’ betekent niet alleen haar knippen, maar natuurlijk ook en oorspronkelijk het bijknippen van de veren van vogels zodat die niet kunnen wegvliegen – en figuurlijk het beperken van iemands vrijheid. Afknippen of inkorten komt meerdere keren als motiefje terug in het boek. Alleen: het afknippen van het haar van Maryška is juist een daad van vrijheid. 

Er is ook een verfilming van Jiří Menzel (kom ik zo op terug) en die titel is vertaald als Kortgeknipt. Zo zat ik te kijken naar de Engelse titels, Cutting it short en Shortcuts, met allebei een dubbele betekenis die volgens mij ook niet echt van toepassing zijn, en naar de Tsjechische titel, ​​Postřižiny.

Ik stuitte op een artikel in Filter van Ralph Aarnout, die terecht schrijft: ‘Dat Hrabal in heel Europa verramsjt is, is schandalig.’ Aarnout is (net als ik) het Tsjechisch niet machtig, maar hij durft het aan de vertaling van Mercks af te kraken door hem naast een Duitse en Engelse te leggen. 

Nu ga ik me op zo mogelijk nog gladder ijs begeven: met wat klikken op Wikipedia ontdekte ik dat ‘​​postřižiny’ verwijst naar het Slavische ritueel van de eerste knipbeurt. Jongetjes krijgen die ergens tussen hun zevende en tiende jaar, van hun vader of een soort peetvader. Als ik het goed begrijp, worden ze daarmee volwassen en ‘losgeknipt’ van hun moeder. Nou, bij een verhaal waarin de auteur zich inleeft in zijn moeder… dit móét toch wel doorklinken in de titel.

Vogels van vetspuiten

Nu naar onze zin. Die komt tevoorschijn in een scène wat verderop in het verhaal. Maryška kan min of meer gaan en staan waar ze wil in de brouwerij. Na een gevecht met de wind die door de brouwerij jaagt, stapt ze de machinekamer binnen:

‘[D]e geur van olie en hennep slokte me als een warm bad op, ik deed de deur achter me dicht, tastte naar de sleutel en sloot hem af. Daarna stak ik een kaars aan. Het enorme vliegwiel tekende in het vale schemerduister een zilveren cirkellijn, de strakgespannen leikabels glommen en fonkelden van de olie.’

Dat is al behoorlijk sfeervol beschreven, niet? Met het schemerduister en de fonkelende leikabels. En let ook op de geur die haar als een warm bad opslokt: een knipoogje naar het bad dat ze zo gaat nemen. Eigenaardige plek om een bad te nemen, zo’n machinekamer met een enorm vliegwiel en de geur van olie. 

Dan komen er weer twee bijzondere vergelijkingen:

De dynamo’s en motoren leken op logge Afrikaanse dieren, de vetspuiten op vogels die bij nijlpaarden insekten wegpikken.

Dan volgt een sfeervolle beschrijving van hoe Maryška in haar geïmproviseerde bad stapt:

Langzaam begon ik me uit te kleden, intussen draaide ik de kranen met heet water open dat uit een enorme ketel in een overlangs doorgezaagd honderdhectolitervat stroomde. Ik gooide mijn laatste kledingstuk af en luisterde hoe de trekwind over de verdiepingen van de mouterij gierde tot helemaal boven op de eestzolder en daar aan de ramen morrelde.

En dan komt onze zin, waarin die twee elementen samenkomen: prachtige vergelijkingen en sfeervolle beschrijvingen.

Zweven en dromen

Onze zin is echt zo’n lange Hrabal-zin waarin van alles gebeurt. Hij is mooi gestructureerd, let maar op, we lezen: ik stap, ik zit, ik lig, ik kijk, ik begin te dromen, ik zweef, ik ontspan, ik knoop los, ik open. Dat vind ik al prachtig. Aan die knijpertjes hangt Hrabal zijn zin op. 

Voor de ontspanning komt, lezen we eerst over het ongemak van koud en heet water. Ik ken dat trouwens niet: dat het water zó heet is dat je ervan moet klappertanden. Lijkt me vreselijk. 

Zodra we dat gehad hebben, staan alle beelden in het teken van liggen, drijven, ontspannen, herinneren en wegdromen. Dat Maryška in het vat ligt als een naald in een kompas vind ik een van de mooiste beelden uit het boek. Want zo’n naald is niet alleen recht, zoals Maryška gestrekt ligt, maar zweeft ook altijd een beetje, om te kunnen draaien en het noorden aan te geven. En dat heel gevoelige, tere, lichte zweven… heel erg mooi.

Het is een overgangszin, want hierna gaan de manden en koffers met beelden uit het verleden open en denkt Maryška terug aan haar tijd als jong meisje met strogele vlechtjes. Er volgt nog één zin, met een mooie vergelijking, voor ze echt wegdroomt: 

Dit is mijn bioscoop, hier projecteer ik mijn film op het doek van mijn gesloten ogen, een film waarvan het scenario en de regie door mijn leven worden geleverd, een film waarin ik de hoofdrol speel, ik die het al zo ver, tot hier in het houten bad waarin ik lig, heb weten te brengen…

Het honderdhectolitervat

Ik weet niet precies hoe groot een honderdhectorlitervat is, maar om er gestrekt in te kunnen liggen, moet het heel groot zijn. In de verfilming van Gekortwiekt door Jiří Menzel – die ook andere verhalen van Hrabal mooi verfilmde – is het niet gelukt zo’n groot vat in te passen. Daar zit Maryška dus toch half rechtop tegen de rand van het vat.

Het zijn schitterende beelden, maar het beste van Hrabals schrijfstijl komt er in de film toch niet helemaal uit. Hrabal zet namelijk geregeld net een vrolijk voetje buiten de grenzen van het realistische. Het liefst doet hij dat met overdrijvingen en door voorvallen uit zijn eigen leven te herschikken en hergebruiken (‘Madame Bovary, dat ben ik…’), ten behoeve van het verhaal of het beeld. Misschien geldt dat ook wel voor het vat in kwestie. 

Chagall in proza

Maar helemaal geflipt en bizar wordt het bij Hrabal, of in elk geval in Gekortwiekt, ook weer niet. Daarom was ik verbaasd dat Hrabal op de flaptekst wordt aangeprezen als een ‘Chagall in proza’. Dat is mooi gezegd, daar niet van, maar zeker na Rilke en Cézanne vroeg ik me af wat hier nou precies mee bedoeld werd.

De vergelijking is nogal specifiek: zou een flaptekstschrijver die zelf hebben bedacht? Misschien waren ze daar in de vroege jaren negentig, toen deze vertaling verscheen, wel heel goed in. Maar nee. In een profiel van Hrabal vond ik dit citaat uit Hrabals Why I Write over Gekortwiekt: 

‘I have been inspired by the aviatic style of Chagall’s paintings, and I have complemented the poetics of a recorder and editor of prodigious external events with an internal model of longing, and that has permitted me to metamorphose into a young woman and shine the torch of imagination into the past and bring to mind a certain sector in which a beautiful woman, now swallowed up by remorseless time, can be rescued.’

Hrabal zei dus zelf dat hij door Chagall geïnspireerd werd. Maar wat is de precieze invloed, waar zien we die terug? De jeugdherinneringen, het dromen en het zweven, en het overdadige in de zin van Hrabal die we hebben bekeken: die elementen vinden we ook wel bij Chagall. Al vind ik Hrabal dus realistischer dan Chagall. 

Bij de ‘aviatic style’ denk ik aan de zwevende figuren bij Chagall, bijvoorbeeld op de schilderijen Over Vitebsk (1914-18), De Wandeling (1917) of Boven de stad (1917). We zien vrolijke kleuren en ook wel vrolijke figuren, die gewichtloos over de gebouwen van een stadje vliegen. Hoewel Hrabal dat vogelperspectief niet letterlijk inneemt in het verhaal – hij schrijft steeds vanuit het perspectief van Maryška – is dat dromerig-lichte wel te herkennen. Een Chagall in proza: misschien is dat zo gek nog niet.

Marc Chagall – Boven de stad
Marc Chagall – Boven de stad

Gekortwiekt – Bohumil Hrabal, vert. Kees Mercks, Bert Bakker, 1976/1991.
• ‘De onvertaalbare gulzigheid van Hrabal’ – Ralph Aarnout, Filter, 2006.
Bohumil Hrabal. A Full-length Portrait – Jiří Pelán, Engelse vert. David Short, Karolinum Press, 2019.
• Wikipedia over eerste knipbeurt

Lees ook: