Hoe breng je storm in een liefdesverhaal?
Goethe en Ossian
Ossian hat in meinem Herzen den Homer verdrängt.
– Goethe, vert. Cornips
Ossian heeft Homerus in mijn hart verdrongen
Op 12 oktober, aan het begin van het tweede deel van Goethes briefroman Het lijden van de jonge Werther, schrijft Werther dat hij gefascineerd is geraakt door de poëzie van Ossian. Werther vertaalt een van Ossians gedichten en voelt zich verbonden met de helden uit het gedicht. Goethe gebruikte Ossian als weerspiegeling van de gemoedstoestand van zijn Werther. Hoe deed hij dat? Hoe breng je storm in een liefdesverhaal?
De Homerus van het Noorden
Ossian is tegenwoordig bij ons niet zo bekend, maar hij gold als een soort Keltische evenknie van Homerus. Halverwege de achttiende eeuw beweerde de Schotse schrijver James Macpherson dat hij de verhalen van Ossian, een derde-eeuwse Ierse vechtersbaas en dichter, in de Schotse Hooglanden te horen had gekregen en ze vervolgens had vertaald.
Invloedrijke figuren als Samuel Johnson betwijfelden dit verhaal. David Hume geloofde het oorsprongsverhaal zelfs niet al zouden vijftig bare-arsed Highlanders (‘blootgebilde Hooglanders’) ervoor instaan. Sindsdien wordt vermoed dat Macpherson de gedichten zelf had geschreven.
Hoe dan ook, Napoleon en Thomas Jefferson waren fan van de gedichten. En Goethe ook dus. Dankzij Goethe werd Ossian populair in de Romantiek.
Storm in een zin
Goethe introduceert Ossian op het punt dat er nog maar weinig hoop is voor Werther dat hij ooit zal samenkomen met zijn geliefde Lotte. Werther leest niet meer over idyllische zuidelijke landschappen of over een held die bij thuiskomst de vrijers van zijn vrouw wegjaagt, maar over ruige noordelijke natuur, met heidevlaktes, stormwinden, ruïnes, bemoste rotsen en graven met geesten van gesneuvelde helden. Onrust, emoties, Sturm und Drang: dat moet het weerspiegelen.
En dat zien we ook terug in de schrijfstijl van Werther. Hij vangt wat Ossian, de grijze bard, in hem teweegbrengt in één enorme zin:
Als ik hem dan vind, die dolende grijze bard die op de wijde hei naar de voetsporen zoekt van zijn vaderen, en ach, hun graftomben vindt en dan weeklagend opziet naar de zoete avondster, die zich verschuilt in de rollende zee, en de tijden van weleer in de ziel van de held herleven, toen dat vriendelijk stralen de dapperen nog bijlichtte in het gevaar en de maan hun gekranst, glorierijk terugkerend schip bescheen; als ik de diepe droefheid op zijn voorhoofd lees en de laatste verhevene eenzaam en uitgeblust grafwaarts zie wankelen, zie hoe hij steeds nieuwe, smartelijke hevige vreugde put uit de krachteloze aanwezigheid van de schimmen zijner afgestorvenen en omlaag ziet naar de kille aarde, naar het hoge, wuivende gras en uitroept: De reiziger zal komen, komen zal die mij in mijn schoonheid heeft gekend en hij zal vragen: Waar is de zanger, Fingals edele zoon? Zijn voetstap gaat over mijn graf en hij vraagt tevergeefs naar mij op aarde – – o vriend, dan zou ik als een nobele wapendrager het zwaard willen trekken om mijn prins met één stoot van de zinderende kwelling van langzaam afstervend leven te bevrijden, en de bevrijde halfgod mijn eigen ziel achternazenden.
Via Werther proeven we hier wat van de sfeer van Ossian. Hei, graftomben, de avondster, schimmen, een reiziger, een prins en een halfgod: vrolijk is het allemaal niet, maar wel beeldend en meeslepend. En we krijgen in deze zin zelfs een ‘ach’ én een ‘o’, waar de brieven van Werther zo vol mee staan.
Bij Goethe zelf zijn dit trouwens twee zinnen. De eerste loopt van ‘Als ik hem dan vind’ tot en met ‘schip bescheen’, waardoor die eigenlijk onaf is: als ik hem dan vind… ja, wat dan? Het antwoord komt pas in de zin erna: dan zou ik het zwaard willen trekken. Een Engelse vertaler, R.D. Boylan, heeft er zelfs vier zinnen van gemaakt. Ik vind de keuze van vertaalster Thérèse Cornips om ze aan elkaar te plakken goed passen: we willen geen rustpunt, we willen storm.
Ossians storm
Halverwege het tweede deel grijpt de ‘uitgever’ van de brieven in en lezen we niet alleen brieven van Werther, maar ook een soort reconstructie van de laatste dagen van Werther vanuit derdepersoonsperspectief verteld. De uitgever meldt ons dat Lotte Werther vraagt diens vertaling van Ossian uit haar ladekast te halen en die voor te lezen.
In dat fragment zien we ineens dat Ossian zelf op een heel andere manier ‘storm’ brengt in zijn tekst. We lezen niet één lange zin, maar meerdere onrustige zinnetjes en uitroepen. Neem dit fragment aan het begin:
Verschijn, heerlijk licht van Ossians ziel! En het verschijnt in zijn kracht. Ik zie mijn gestorven vrienden, zij verzamelen zich op de Lora, als in de dagen die voorbij zijn. – Fingal komt aan als een vochte nevelzuil; zijn helden zijn om hem, en zie, de barden van het dicht: grijsharige Ullin! statige Ryno! Alpin, melodisch zanger! en de zacht klagende Minona! – Hoe anders zijt ge, mijn vrienden, sinds de feestelijke dagen in Selma, toen wij dongen om de eer van het lied, zoals lentes windvlagen langszij de heuvel beurtelings buigen het zwak lispelend gras.
Niet te volgen, toch? Zeker niet als je dit onvoorbereid en zonder kennis van Ossians verhaal leest. En dit gaat zo nog een paar bladzijdes door, met onbekende namen, veel windvlagen, rotswanden en uitroeptekens.
Maar dat onbegrijpelijke en onnavolgbare is hier misschien juist wel sterk. Dat je niet goed weet wie er aan het woord is en wat er wordt beschreven, dat je als lezer de weg kwijtraakt, past heel goed bij de gemoedstoestand van Werther. Mooi detail ook dat in die laatste bijzin de woordkeuze en -volgorde ongebruikelijk is. (Er staat niet bijvoorbeeld ‘zoals windvlagen in de lente het gras op de heuvels buigen’.)
Bonus: Bilderdijk
Je zou hier zelfs nog een stapje verder kunnen gaan door een oude Nederlandse vertaling van Ossian in te passen. Bijvoorbeeld die van Willem Bilderdijk uit 1797. Voor de liefhebber:
ô Laat het licht der ziel in Ossiaan herschijnen!
’t Herschijnt, het herrijst in zijn kracht! ’k zie mijn verstorven vrinden
Op Lora (als het plach in vroeger tijdsgewricht)
Verzameld! – Fingal stapt in ’t licht,
Gelijk een zuil van damp, die wandelt op de winden.
Zijn Helden staan in ’t rond. – Zie daar de Bardenschaar!
Ullijn, den grijzen Harpenaar;
De tedere Minone; Alpijn, den stouten zanger;
En Rijno, fier van toon, van grootschen Dichtgeest zwanger
Mijn vrienden! hoe zijt gy veranderd sints den tijd
Van Zelmaas Feest en onzen lauwerstrijd!
Wanneer we, als ’t krekeltjen in Lentegroente, zongen,
Daar ’t langs de heuvels vliegt, en met zijn dartle sprongen
De teedre scheutjens kromt van ’t flaauwkens lispend kruid,
En ’s Wandlaars hart verkwikt door ’t zangrig veldgeluid!
Goed, dat is misschien te bevreemdend. Maar mooi is het wel, met dat krekeltjen en ’t flaauwkens lispend kruid.
Goethe laat in Werther in elk geval goed zien dat je het met verschillende schrijfstijlen kan laten stormen in een liefdesverhaal. Het kan met lange, onevenwichtige zinnen, maar het kan ook met korte, bevreemdende zinnetjes ontleend aan een mythische dichter. In beide gevallen kunnen een flinke scheut uitroeptekens en een ach en een o daarbij geen kwaad.
• Het lijden van de jonge Werther – Johann Wolfgang Goethe, vert. Thérèse Cornips, 2001, 18e druk, Athenaeum – Polak & Van Gennip.
• Die Leiden des jungen Werther – Goethe, Reclam, 2022.
• De gezangen van Zelma – Willem Bilderdijk in Mengelpoëzy I, via DBNL.
• Afbeelding: Ossian’s Grave – John MacWhirter, 1882.