Diderot de dilettant
Menno ter Braak over dilettantisme
Met dilettant bedoel ik hier een soort universeelen geest, die door een optimistisch temperament in staat werd gesteld vele dingen te overzien en steeds met den blik van den onbevooroordeelden, oorspronkelijken, scheppenden mensch: door deze bonhomie, die een van de meest in het oog loopende karaktereigenschappen is van zijn persoonlijkheid, kon Diderot zich verre houden van de verbittering en de utopieën, waarin een Rousseau verviel en over de ‘diepste dingen’ des levens spreken met een accent van kristalheldere oprechtheid.
– Menno ter Braak in ‘Diderots dilettantisme’
Wat hebben Stendhal, Multatuli, Nietzsche en Diderot met elkaar gemeen? Het waren alle vier ‘groote dilettanten’ volgens Menno ter Braak. En als zodanig ook vier grote helden van Ter Braak. Maar ‘dilettant’, is dat niet een negatief stempel? Moet je dat wel willen zijn, een dilettant?
De dilettant Diderot
Volgens Van Dale heeft ‘dilettant’ twee betekenissen: ‘1. liefhebber in de kunst, die een kunst of wetenschap uit liefhebberij beoefent (tegenover de beroepskunstenaar, de geleerde) 2. bij uitbreiding iem. die slechts oppervlakkige kennis van een vak, een kunst of wetenschap bezit.’
Net als een amateur is een dilettant dus een liefhebber, maar ook wel een beetje een prutser. Het Algemeen Nederlands Woordenboek bevestigt dat: ‘Iemand die een kunst of wetenschap beoefent, niet als vakman met grondige kennis van zaken maar uit liefhebberij. Vaak met negatieve connotatie en dan synoniem met: beginneling, amateur.’
Nu kun je natuurlijk betogen dat iets met liefde doen toch positief is en dat amateurs onontbeerlijk zijn. Waar zouden we zijn als iedereen alleen maar dingen zou doen om geld of prestige en nooit om de lol of uit liefhebberij? (Dit blog zou er dan in elk geval niet zijn…)
Maar de definitie van Ter Braak benadrukt iets wat in beide woordenboekdefinities ontbreekt. Ter Braak meent dat de dilettant juist doordat die geen vakspecialist is, of althans geen specialist in één vakgebied, een bredere blik heeft en meer kan overzien. Laten we zijn zin eens uitpluizen.
Overzicht
Ter Braaks zin komt uit een bespreking die hij in 1938 schreef over het pas verschenen boek Diderot (1713-1784) van dr H. Brugmans. Hij hergebruikte hem trouwens later nog eens, in een bespreking van Diderot, Ses Idées Philosophiques van I.K. Luppol, een boek waar Brugmans uit putte. Kom ik straks op terug.
Onze zin bestaat eigenlijk uit twee aan elkaar geplakte zinnen: de dubbelepunt kun je in principe vervangen door een punt. Maar nu hebben we in net geen tachtig woorden een mooie omschrijving in één zin. Het eerste deel van de zin is een algemene kwalificatie van de dilettant; het tweede deel is een toepassing op Diderot.
Met de ‘universeelen geest’ doelt Ter Braak vermoedelijk op een enorm brede interesse, zoals Diderot die dus had. Diderot was per slot van rekening redacteur van de Encyclopédie en schreef in die hoedanigheid over de meest uiteenlopende onderwerpen. Als je kennis hebt van verschillende vakgebieden en diverse onderwerpen, kun je natuurlijk gemakkelijker verbanden leggen. Het ligt ook wel voor de hand dat je denken dan minder snel bepaald wordt door de aannames van een specifieke discipline, dat je dus minder snel bevooroordeeld bent.
Hoe het ‘optimistische temperament’ daarvoor zorgt, is me niet helemaal duidelijk. Misschien bedoelt Ter Braak daarmee de speelsheid, lichtheid en vrolijkheid die uit Diderots werken spreekt. Diderot was wars van zwaarwichtigheid, schrijft Ter Braak verderop. Misschien dat zijn lichtheid ook een soort afstand tot een onderwerp betekende, waardoor je dat onderwerp beter overziet of kan plaatsen in een breder geheel. Misschien betekent het ook dat je niet te zwaar tilt aan je eigen overtuigingen en bereid bent ze te heroverwegen en kritisch te bevragen. Een optimistisch temperament is dan een opgewekt gemoed en een onderzoekende houding.
Bonhomie
Dan het tweede deel van de zin. Bonhomie! Wat is dat een heerlijk woord zeg. Waar hoor je dat nou nog tegenwoordig? Het betekent een ‘natuurlijke, vriendelijke wellevendheid’. Een ‘bonhomme’ is een vriendelijke, eenvoudige man, een goedzak of goeierd. Dat werd ook veel over David Hume, le bon David, gezegd.
Tegenover Diderot en Hume staat dan vaak Jean-Jacques Rousseau. Als je ze als twee verschillende denkstromingen ziet, kun je zeggen: Verlichting versus Romantiek. Hier ook bij Ter Braak. Het tegendeel van de dilettant is dus in eerste plaats de verbitterde en de utopist. Verderop noemt Ter Braak Diderot nog een ‘dilettant contra de schoolmeesters van diverse scholen’ en plaatst ook hij de dilettant dus tegenover vakspecialisten – waarbij de specialisten minder goed uit de vergelijking komen.
Tot slot prijst Ter Braak in onze zin Diderots diepgang en diens heldere stijl. Deze dilettant is dus niet per se oppervlakkig. Later voegt Ter Braak daar nog aan toe: ‘Het troebele en mysterieuze ontbreekt in zijn geschriften volkomen’.
De vos Diderot
Even een klein zijpaadje: Ter Braaks typering van de dilettant sluit volgens mij perfect aan bij het onderscheid tussen de egel en de vos van Isaiah Berlin. Volgens Berlin had je denkers en schrijvers die alles in één systeem pasten, die min of meer één kerngedachte hadden en heel hun oeuvre daarop baseerden – zoals de egel één verdediging heeft, namelijk zich oprollen tot een stekelbolletje. Daarnaast had je denkers die van alles en nog wat onderzochten en schreven, zonder een duidelijke lijn of kerngedachte waarmee hun oeuvre is samen te vatten – zoals de vos verschillende streken kent en aan van alles en nog wat snuffelt. De dilettant is dus de vos.
Ter Braak bevestigt dat met deze mooie zinnen:
Diderot kan alleen een opvoeder zijn voor degenen, die niet aan abstracties kleven: hij had overigens opvoedersqualiteiten bij de vleet, maar hij sprak niet met meer paedagogische zwaarwichtigheid dan hij kon verantwoorden door de soepelheid en buigzaamheid van zijn taal, en daarom liet hij geen gesloten systeem na, zooals Hegel of Thomas van Aquino, zelfs geen stel maatschappelijke en paedagogische normen, zooals zijn tijdgenoot Rousseau.
Geen gesloten systeem, geen egel dus.
De waarde van de dilettant
Nou lijkt dit misschien niks dan het aanscherpen van definities, het indelen van dode denkers, of scherpslijperij voor de liefhebber. Maar de historisch-politieke context maakt dit gefilosofeer over dilettanten extra mooi, vind ik.
I.K. Luppol, die van de Franstalige studie over Diderot, was een marxist. Het materialisme en de religiekritiek van Diderot hebben Marx beïnvloed en daarom is Diderot in de Sovjet-Unie altijd wel een geliefd figuur geweest. Maar wat Ter Braak heel terecht opmerkt, is dat Diderot een lichte, kritische, flexibele denker was, een tegenstander van dogmatisme en fundamentalisme. De marxistische lezing van Diderot is dus een heel beperkte interpretatie, die misschien wel het mooiste aspect weglaat. Daarom zei Milan Kundera dat hij toen de Russen met hun ‘logge irrationalisme’ zijn land binnenvielen behoefte had zich te laven aan de geest van Diderot (schreef ik eerder over).
Nog pakkender wordt dit verhaal als je bedenkt dat Brugmans en Ter Braak schreven in 1937 en 1938, tijdens de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog dus. Voor Brugmans en Ter Braak was schrijven over Diderot en de houding van de dilettant dus niet zomaar een persoonlijke voorliefde of liefhebberij, maar een urgent en doorvoeld pleidooi tegen fanatisme – gezien de gebeurtenissen in de jaren die volgden een zwanenzang.
Daarom vind ik de conclusie van Brugmans boek zelfs een beetje ontroerend. Gedragen zinnen als van een steile geleerde, met veel beeldspraken en retoriek, die niettemin, doordat we weten wat er zou gaan gebeuren, toch raken:
Wij hebben een kompas gezocht, waarmee wij het nog vrijwel onontdekte vasteland van Diderot’s werk konden bereizen, zonder al te veel gevaar voor hopeloze verdwaling. Wij hebben getracht, dit geweldige, vruchtbare, maar dikwijls door onkruid overwoekerde continent te ontsluiten voor het Nederlandse publiek. Wij hebben het streven van een groot, ja van een geniaal humanistisch strijder willen doen herleven, thans, nu heel het Westerse humanisme tot iedere prijs herleven moet. (…) Figuren als hij brengen de gist in onze cultuur: het is goed, zich dit te herinneren in een periode, nu de reële gevaren die onze samenleving bedreigen, ons somtijds niet de rust schijnen te laten, om ons te verlossen uit een simplistische eenvoudigheid, die onze beschaving tot onvruchtbaarheid zou doemen.
• ‘Diderots dilettantisme’ – Menno ter Braak, in Verzameld werk, deel 4, Van Oorschot 1980, ook te lezen via DBNL.
• ‘Diderot, dilettant, en Luppol, schoolmeester’ – Menno ter Braak, via mennoterbraak.nl.
• Diderot (1713-1784). Aan de bron van het moderne denken – Dr. H. Brugmans, Van Holkema & Warendorf, 1937.