
Hoe schrijf je een schilderachtige brief?
‘Iets verderop, voorbij de toren, was een hoge heuvel beschaduwd door grote, wilde populieren, en vanaf die plek keken we omlaag naar de woning van Democritus.’
– Pseudo-Hippocrates, Brief 17
De beroemde Griekse geneesheer Hippocrates (die van de eed) schreef ooit een verzameling brieven. Althans, die brieven zijn overgeleverd en ondertekend met Hippocrates. Maar waarschijnlijk werden ze geschreven ergens tussen het jaar 10 en 12, terwijl Hippocrates in de vierde eeuw v.Chr. leefde. De werkelijke schrijver of schrijvers zijn onbekend. De auteur wordt daarom ‘Pseudo-Hippocrates’ genoemd, de brieven ‘pseudepigrafen’.
Brieven tien tot en met zeventien beschrijven hoe Hippocrates wordt ingeschakeld om de eveneens beroemde Democritus te genezen. Een paar pagina’s, meer is het niet. Toch vormen ze samen een beknopte briefroman. Een legende die door een paar simpele streken onmiskenbaar literair is. Waar zit ’m dat in?
Hippocrates, red onze stad!
Eerst het verhaaltje. Het begint met een brief aan Hippocrates van de senaat van de stad Abdera. De hele stad is in de war, omdat hun beroemde inwoner, filosoof Democritus, dag en nacht aan het peinzen, schrijven en neuriën is, en daarbij om alles begint te lachen. Kortom, Democritus is gek geworden. Of Hippocrates toch alsjeblieft Democritus en daarmee de hele stad wil komen genezen.
Door de lovende en smekende brief van de Abderieten is de status van Hippocrates meteen duidelijk. Hij is de held. Dat is een slimme literaire truc. Hippocrates wijst vervolgens ook nog eens het geld dat ze hem bieden af, en schrijft dat hij komt in naam van de wetenschap. Een voorbeeldige held dus.
Dan volgen een paar brieven van Hippocrates zelf. Hippocrates schrijft de Abderieten geruststellend dat hij eraan komt, en aan anderen schrijft hij dat hij vermoedt dat Democritus niet gek geworden is, maar hoogstens lijdt onder zijn enorme geleerdheid. Juist de Abderieten dienen ‘genezen’ te worden.
We krijgen dus – weer een slimme truc – een kijkje in het hoofd van Hippocrates. Daarvoor is de vorm van een brief natuurlijk heel geschikt. De auteur gebruikt die kracht om uitgebreid vooruit te kijken naar de verwachte actie: het al dan niet genezen van Democritus. Door het vooruitkijken, wordt die genezing een interessant verhaaltje.
En Hippocrates neemt zijn taak serieus. Hij vraagt om een snel schip, regelt iemand die tijdens zijn afwezigheid op zijn losbandige vrouw past (jaja), en regelt geneeskrachtige kruiden (je weet maar nooit). Klaar voor actie. Hoe zal dit aflopen?
Democritus’ diatribe
Nou, dat kan ik wel even verklappen, zodat we daarna naar de passage kunnen waar onze zin in zit. Wat er gebeurt in Abdera lezen we in de zeventiende brief, de laatste van het verhaal. In feite hebben we dus alleen een vooruitblik (in brief tien tot en met zestien) en een terugblik (brief zeventien). Ook dat hangt samen met de vorm van de brief: die schrijf je nu eenmaal niet tijdens de actie zelf.
Democritus, schrijft Hippocrates, is bezig met het schrijven van een traktaat over gekte en blijkt helemaal opgegaan in zijn onderzoek naar gal. Volgens de leer van Hippocrates (de echte) werd onze gemoedstoestand bepaald door gallen, lichaamssappen. Na een beleefde begroeting ondervraagt Hippocrates Democritus en geeft de laatste de verklaring voor zijn lachaanvallen.
Het hoogtepunt van de briefroman is zijn ‘diatribe’: een genre in de Oudheid, zoiets als een kritisch betoog, een redevoering waarin iets gehekeld wordt. In zijn diatribe hekelt Democritus het gedrag van de mens: altijd maar rondreizend door de wereld en dom bezig met het najagen van goud, zilver en kinderlijke dromen, en zinloos ruzieënd met elkaar, enzovoort, enzovoort. Om dat belachelijke gedrag moet hij dus daadwerkelijk vaak lachen.
Zo gaat het gesprek tussen beide geleerden nog een tijdje door, tot Hippocrates zich volledig schaart achter de filosofie van Democritus. Het voert nu een beetje te ver die samen te vatten, maar inderdaad, Hippocrates’ vermoeden worden bevestigd: niet Democritus, maar de anderen zijn gek.
Bij Democritus
Nu we het verhaaltje rond hebben, kunnen we naar onze zin. Want er zit nog meer literatuur in de brieven. Hier de passage waarin Hippocrates bij Democritus aankomt, met daarin ook onze zin:
‘Toen waren we [bij Democritus’ huis], want het stond dichtbij de stadsmuur, en [de Abderieten] brachten me stilletjes naar voren. Iets verderop, voorbij de toren, was een hoge heuvel, beschaduwd door grote, wilde populieren, en vanaf die plek keken we omlaag naar de woning van Democritus. En Democritus zat daar onder een brede, lage plataan, in een vuil hemd, alleen, niet gezalfd met olie, op een steen, bleek en vermagerd, met een verwilderde baard. Rechts naast hem klaterde een beekje zachtjes langs de helling van de heuvel naar beneden. Bovenop die heuvel stond een aan nimfen gewijd heiligdom dat overdekt was met wilde druiven. Hij had een papyrusrol heel netjes op zijn knieën liggen en aan weerszijden van hem lagen nog wat boekrollen. En daaromheen lag een flink aantal dieren, grotendeels opengesneden.’
(eigen vertaling, uit het Engels van Smith)
Die opengesneden dieren zijn er dus vanwege Democritus’ onderzoek naar gal. De boekrollen hebben vermoedelijk ook met zijn onderzoek te maken. De papyrusrol bevat waarschijnlijk het resultaat: zijn traktaat over gekte.
Waar het mij om gaat is dat er in deze passage ineens opvallend veel aandacht wordt geschonken aan (de beschrijving van) de omgeving, het landschap en de natuur.
Platanen en Plato
De plataan en de nimfen zijn – en nu gaan we toch weer een zijstapje maken – een verwijzing naar de Phaedrus van Plato. Kijk maar:
‘Socrates: Bij Hera, wat een schitterende plek om te rusten. Want deze plataan is machtig breed en hoog en die hoge kuisheidsboom geeft prachtig schaduw; hij staat bovendien volop in bloei en vervult daardoor de plek van een heerlijke geur. En daar onder de plataan is er ook nog die mooie bron; het water dat er uit stroomt is, aan mijn voeten te voelen, flink koud. Het schijnt ook een heilige plaats te zijn, die gewijd is aan een paar Nymphen […]’
Deze tekst van Plato gaat over (onder meer) de vraag of een manie nu een ziekte is of juist goddelijke inspiratie. Gek of wijs: dat past natuurlijk goed bij ons verhaal over Democritus. Einde zijstapje.
Filmisch decor
Onze zin, met die toren, de beschaduwde heuvel, de populieren en het naar beneden kijken, is de eerste echte decorbeschrijving in de brieven. Door die zin, samen met de zinnen over de lage plataan, het klaterende beekje, het met druiven overgroeide tempeltje, zie je ineens een heel beeld voor je. Je ziet ook dat dit in een brief makkelijker gaat dan in een dialoog zoals bij Plato: onze brievenschrijver hoeft niet ‘live’ en hardop te zeggen wat hij ziet, hij beschrijft het achteraf.
Wie Pseudo-Hippocrates ook was, dit heeft hij mooi gedaan. Filmisch, zou je nu zeggen. Hoe belangrijk zulke zinnetjes zijn voor een verhaal, besef je pas goed als je je voorstelt dat je er inderdaad een filmbeeld van moet maken. Of een schilderij.
Democritus geschilderd
In 1603 – dus ruim vijftien eeuwen na de brieven – schreef predikant en humanist Adolf Venator een schooldrama over Hippocrates. Dat toneelstuk was waarschijnlijk de inspiratiebron voor het schilderij ‘Hippocrates bezoekt Democritus in Abdera’ van Jan Pynas. En in 1622 volgde Pynas’ vriend Pieter Lastman – leermeester van Rembrandt – met zijn ‘Hippocrates bezoekt Democritus te Abdera’.


We zien de toren, de heuvel, de Abderieten op een afstandje toekijkend, plus een grote boom, een beekje, een tempeltje (bij Pynas wel erg verstopt) en een opengesneden schaap. Bij Pynas kijkt Hippocrates voorzichtig hoe Democritus zit te schrijven; bij Lastman benadert hij Democritus met iets meer flair, en die kijkt dan ook een beetje verstoord.
Nicolaes Moeyaert, waarschijnlijk een leerling van Lastman, voltooide in 1636 zijn ‘Hippocrates bezoekt Democritus’.

Abdera en de Abderieten op de achtergrond, de heuvel, een subtiel beekje, een grote boom rechts: het meeste klopt, al is de boom wat kaal. Hier vallen de opengesneden dieren op. Naast een schaap met een zielig tongetje, een hondje, een konijn, een eend, en twee lieve, levende bokjes – een kijkt ons zelfs recht aan. De kleding van Hippocrates is hier wat chiquer, de lichtval benadrukt zijn goedgevulde buik; Democritus zit te schrijven en lacht bepaald niet.
Rond 1790 schildert de Franse neoclassicist François André Vincent zijn ‘Hippocrates bij de Abderieten’. Die vind ik qua stijl het mooist, met die grovere streken en grote licht-donkercontrasten.




We zien geen toren of heiligdom, maar wel een heuvel, de bezorgde Abderieten, een beekje en een prachtige, woeste boom. Democritus is verzonken in diep gepeins. Maar hier geen opengesneden dieren. Hij kijkt hier (als ik het goed zie) in een mensenschedel. Het licht stroomt als het ware uit die schedel in de papyrusrollen (rollen, geen boeken: heel goed!). Alsof Democritus’ kennis over de mens direct zijn geschriften instroomt.
Als die simpele, maar doeltreffende decorbeschrijvingen niet in de brieven van Pseudo-Hippocrates hadden gezeten, was het voor al deze schilders een stuk ingewikkelder geweest om de scène te verbeelden in hun schilderijen. Waar zouden ze zijn geweest zonder ons zinnetje?
• Hippocrates Pseudepigraphic Writings – Wesley D. Smith, Brill, 1990.
• Phaidros – Plato, vert. Ars Floreat (pdf), 2010.
• Reden-Vreucht der Wijsen – Adolf Venator, via Google Books.
• Stofjes in het zonlicht – Rein Ferwerda, Athenaeum – Polak & Van Gennep, 1998.