Cézanne

Wat Cézanne een schrijver leren kan

Cézanne inspireerde Hemingway maar ook Rilke, terwijl die twee toch enorm verschillen qua stijl. Wat pikte Rilke op van Cézanne?
Cézanne

Wat Cézanne een schrijver leren kan

‘Bei Cézanne hört ihre Eßbarkeit überhaupt auf, so sehr dinghaft wirklich werden sie, so einfach unvertilgbar in ihrer eigensinnigen Vorhandenheit.’

‘Bij Cézanne houdt hun eetbaarheid helemaal op, zozeer dingachtig werkelijk worden ze, zo eenvoudig onuitroeibaar in hun eigenzinnige aanwezigheid.’

– Rilke, brief 8 oktober 1907, vert. Philip van der Eijk

Cézanne en Hemingway

Vorige keer stipte ik de kritiek al aan dat Hemingway in Parijs is een feest niet veel lijkt te leren van alle grote schrijvers die hij in Parijs trof. Maar er was toch een kunstenaar waarvan hij zei iets geleerd te hebben. Opvallend genoeg geen schrijver, maar een schilder. En dat was Paul Cézanne.

Hemingway schrijft daar in Parijs is een feest (vertaling Arie Storm) het volgende over:

‘Als ik in de namiddag via verschillende straten afdaalde naar de Jardin de Luxembourg, kon ik door de tuinen lopen en daarna naar het Musée du Luxembourg gaan, waar de grote schilderijen hingen die nu bijna allemaal naar het Louvre en de Jeu de Paume zijn overgebracht. Ik ging daar bijna elke dag heen voor de Cézannes en om de Manets en de Monets te zien en de andere impressionisten die ik heb leren kennen in het Art Institute van Chicago. Van de manier van schilderen van Cézanne leerde ik dat het schrijven van echte zinnen meer dan genoeg was om in verhalen de dimensies aan te brengen die ik wilde. Ik leerde heel veel van hem maar ik kon me niet duidelijk genoeg uitdrukken om dit aan iemand uit te leggen. Bovendien was het een geheim.’

Van het bekijken van de schilderijen en het onderzoeken van de stijl van Cézanne leerde Hemingway zich dus te richten op ‘echte’ of ‘ware’ zinnen: heldere, eenvoudige zinnen, zinnen zonder ingewikkelde constructies.

Rilke ontdekt Cézanne

Naast Parijs is een feest had ik op mijn reisje naar Parijs nog een toepasselijk boek mee. In De aantekeningen van Malte Laurids Brigge van Rainer Maria Rilke volgen we een verarmde Deense jongen van adel die in Parijs leeft – en die veel wegheeft van Rilke zelf. Malte is eenzaam, angstig en tobberig, maar Rilke laat hem meerdere komische herinneringen uit zijn jeugd beschrijven in taal die zo sprankelt dat het wat mij betreft toch geen somber boek is.

In de jaren dat hij Malte schrijft, tussen 1904 en 1910, raakt Rilke beïnvloed door het werk van Cézanne. Ook Rilke is lyrisch over de schilderijen en het ethos van de Franse schilder. Fascinerend, want de stoere journalist uit Illinois en de gevoelige dichter uit Praag lijken op het oog totaal niet op elkaar. Hoe kan het dan toch dat beiden zeiden dat Cézanne hun grote inspiratiebron was? Wat pikte Rilke op van Cézanne qua stijl?

Rilke doet zijn ontdekking van Cézanne in 1900 – grofweg twee decennia voor Hemingways Parijse jaren dus –, maar op de Salon d’Automne van 1907 slaat de vonk echt over. Cézanne is dan een jaar dood en bij het grote publiek niet heel geliefd. Maar wel bij Rilke dus. 

De brieven die Rilke schreef aan zijn vrouw Clara Westhoff, die later samen als boekje zijn uitgegeven als Brieven over Cézanne, geven fantastisch inzicht in Rilkes euforie over zijn ontdekking. Ik zie grofweg vier dingen die Rilke van Cézanne oppikte, vier elementen die met elkaar verweven zijn.

Urenlang kijken

Ten eerste de aanpak. Cézanne keek lange tijd rustig naar zijn onderwerp, maar niet om vervolgens alleen de indrukken te schilderen. Cézanne wou op dat punt verder dan de impressionisten, die probeerden indrukken te vangen op het doek. Cézanne moest ze tot zich nemen, om vervolgens in zich de onderliggende structuur en eenheid te vinden. Hij probeerde objecten terug te brengen tot simpele vormen en vlakken.

Cézanne schreef zelf in een brief aan Emile Bernard van 15 april 1904:

‘…behandel de natuur in cilinders, bollen en kegels. Alles in het juiste perspectief, zodat elke kant van een object of vlak naar een centraal punt is gericht […] Je moet je model juist zien en op de juiste manier ervaren.’ 

Dat kijken moest ‘onbevooroordeeld’ gebeuren, schrijven de commentatoren vaak. Daarmee doelen ze (althans deels) op Cézannes kritiek op de toen heersende regels van de academische kunst. Volgens Cézanne moest je zélf kijken en ordenen en niet eerdere schilders nadoen. In een brief aan Bernard uit juli 1904 schreef hij: 

Le Louvre est le livre où nous apprenons à lire. Het Louvre is het boek waarin we leren lezen. Maar we moeten ons niet tevreden stellen met het bewaren van fraaie formules van onze illustere voorgangers. Laten we voorwaarts gaan om de mooie natuur te bestuderen, laten we proberen onze geest ervan te bevrijden, laten we ernaar streven ons uit te drukken volgens ons persoonlijke temperament.’

Cézanne probeerde bij het kijken en schilderen ‘alles te vergeten wat voor hem had bestaan’ om het beeld dat hij zelf zag weer te geven.

Dat Rilke dit bewonderde, blijkt bijvoorbeeld uit zijn brief van 9 oktober:

‘Daar zat hij [Cézanne] dan urenlang, druk bezig de ‘plans’ (waarover hij hoogst merkwaardig altijd weer in precies dezelfde woorden spreekt als Rodin) te vinden en in zich op te nemen.’

Met ‘plans’ bedoelt Rilke, als ik het goed heb, ‘vlakken’, die we als kleurvlakken terugvinden op Cézannes schilderijen.

Al aan het begin van Malte lezen we uitspraken die aan Cézannes aanpak doen denken:

‘Ik leer zien. Ik weet niet waaraan het ligt, alles gaat dieper bij me naar binnen, en het blijft niet staan op de plek waar het vroeger altijd ophield. Ik heb een innerlijk waar ik niets van wist. Alles gaat daar nu heen. Ik weet niet wat daar gebeurt.’ 

Even verderop schetst Malte zijn dichtproces. Je moet heel veel ervaringen vergaren, dat worden dan herinneringen en pas als die herinneringen ‘bloed worden in ons, blik en gebaar, naamloos en niet meer te onderscheiden van onszelf, dan pas kan het gebeuren dat op een heel uitzonderlijk moment het eerste woord van een gedicht ópstaat in hun midden en uit hen weggaat.’ Een gedicht schrijf je niet zomaar eventjes.

Zorgvuldig beschreven kleuren

Qua stijl is Rilke vooral onder de indruk door Cézannes gebruik van kleur. Dat is het tweede element dat hij oppikt. In de brief van 21 oktober schrijft hij:

‘Ik wilde over Cézanne eigenlijk nog dit zeggen: nog nooit is zo duidelijk zichtbaar gemaakt hoezeer het schilderen zich tussen de kleuren voltrekt, hoe men ze volstrekt alleen moet laten, opdat ze zich over en weer tegen elkaar uitspreken. Hun omgang onderling: dat is de gehele schilderkunst. Wie daartussendoor praat, wie voorschrijft, wie zijn menselijk overleg, zijn humor, zijn pleitkunst, zijn geestelijke lenigheid ook maar ergens laat meespelen, die verstoort en ontregelt reeds hun handeling.’

De objecten die Cézanne schilderde worden gevormd door kleur, niet of minder door lijnen en contouren. 

In de brieven over Cézanne zie je dat Rilke in de passages waarin hij Parijs schetst zelf extra aandacht schenkt aan kleuren en begint te kijken zoals Cézanne. In de brief van 12 oktober bijvoorbeeld: 

‘Het is onzegbaar, wat dan een lichtgroene koets kan zijn op de Pont-Neuf, of het een of ander rood dat niet tegen te houden is, of ook alleen maar een aanplakbiljet tegen de brandmuur van een parelgrijs huizenblok. Alles is vereenvoudigd naar enkele, lichte vlakken overbracht […] De bouquinisten op de Quai maken hun kisten open, en het frisse of verbruikte geel van de boeken, het violet bruin van de banden, het grotere groen van een portefeuille: alles klopt, heeft waarde, doet mee en vormt een voltalligheid waarin niets ontbreekt’ 

(vert. Lukkenaer)

Deze hele, kleurrijke passage nam Rilke een-op-een over in Malte.

Nog een voorbeeld van hoe kleuren tot Rilke/Malte gaan spreken, zien we in deze aantekening uit Malte:

‘Vandaag was de morgen mooi, herfstachtig. Ik liep door de Tuilerieën. Alles wat oostelijk lag, vóór de zon, was omgloord. Wat werd beschenen was door de mist omsluierd als door een lichtgrijs gordijn. Grijs in grijs zonden zich de standbeelden in de nog verhulde tuin. Hier en daar stonden bloemen op in de lange bloembedden en zeiden: rood, met geschrokken stem.’

In de brieven vinden we verder zorgvuldig beschreven kleuren: ‘onweersblauw’, ’katoenblauw’, ‘schaduwblauw’, ‘lampgeel’, ‘curaçaogeel’, ‘lakrood’, ‘melkachtig roze’, ‘aluminiumachtig wit’, ‘metalig wit’, ‘blauw duifgrijs’ en wolken ‘grijs als de halsveren en de borst van watervogels in een oceaan van koud bijna-blauw van een zaligheid die ver weg is’.

Dingachtigheid

De manier van kijken en de stijl van Cézanne zorgen ervoor dat de voorwerpen op zijn werken overkomen als ‘dingen’. Normaal gesproken bekijken en benaderen we alle dingen om ons heen met een bepaalde insteek. Appels, uien en sinaasappels zien we bijvoorbeeld meteen als voedsel. Maar Cézanne probeerde ze te bekijken als dingen, als objecten. Dus zonder te bedenken of een appel er lekker en eetbaar uitziet. 

De manier waarop Cézanne de dingen vervolgens weergaf, noemde Rilke in de brief van 18 oktober diens ‘onbegrensde zakelijkheid’. In de brief van 8 oktober verwoordt hij het mooi:

‘Bij Cézanne houdt hun [de vruchten] eetbaarheid helemaal op, zozeer dingachtig werkelijk worden ze, zo eenvoudig onuitroeibaar in hun eigenzinnige aanwezigheid.’

Ik blijf het moeilijk vinden te begrijpen wat die ‘dingachtigheid’ nou precies is en met welke stijlkenmerken Cézanne die dingachtigheid tot stand brengt. Cézannes appels hebben weinig glans, hun vorm is gek, het perspectief is vertekend en de kleuren zijn fascinerend, en daardoor lijken ze inderdaad niet smakelijk, niet eetbaar. Misschien is dat het?

Bij tekst lijkt het zakelijk beschrijven van een appel me makkelijker. Je kunt schrijven ‘Goh, is me dat een heerlijk sappig appeltje; het water loopt me al in de mond!’ of ‘Het chomaatgeel en vurig lakrood van de moesappels steekt af tegen het witte kleedje op die tafel tegen de mildgrijze muur.’ Dat verschilt nogal. 

Zo’n zakelijke stijl lijkt me het tegendeel van de romantische stijl die we zagen bij de zinnen van Stendhal, die juist aan veel observaties meteen een bepaald gevoel koppelde.

Alleen weergeven wat je weet

Het vierde element dat Rilke oppikte van Cézanne brengt ons weer wat dichter bij Hemingway. In de brief van 12 oktober schrijft Rilke dat hij de Salon heeft bezocht met kunstenares Mathilde Vollmoeller: 

‘Onlangs vroeg ik Mathilde Vollmoeller een keer met mij door de Salon te lopen om mijn indrukken te vergelijken met de hare, die ik als evenwichtig beschouw en niet vervormd door de literatuur. Gisteren waren we samen. Cézanne stond ons niet toe naar andere dingen te gaan. Steeds meer merk ik wat een belevenis hij is. Maar denk je mijn verbazing in toen juffrouw V., wier blik geheel door de schilderkunst geoefend is, zei: ‘Als een hond heeft hij ervoor gezeten en gewoon gekeken, zonder enige spanning of bijbedoeling.’ En over Cézannes manier van werken (die je aan een onvoltooid schilderij kunt zien) merkte ze nog een paar heel goede dingen op. ‘Hier,’ zei ze, en ze wees op een bepaalde plek, ‘dit wist hij, en nu zegt hij het (een plekje op een appel); daarnaast is het nog open, want dat wist hij nog niet. Hij maakte alleen wat hij wist, niets anders.’

Alleen maken wat je weet, geen uitweidingen of versiering: dat leerde ook Hemingway van Cézanne.

Afgaande op Parijs is een feest en De aantekeningen van Malte Laurids Brigge ging Rilke op een dieper niveau met Cézanne aan de slag dan Hemingway. Parijs is op zinsniveau zakelijk en economisch geschreven, maar verder is het qua vorm niet vernieuwend: het zijn chronologische en realistisch beschreven herinneringen. Malte is daarentegen een bonte verzameling aantekeningen, schetsen, herinneringen en overpeinzingen die (bijna) niet-chronologisch naast elkaar worden gezet en waarbij de onderlinge eenheid wel doorklinkt maar veel minder duidelijk is. Parijs is helder en leesbaar proza; Malte is poëtischer en complexer.

Rilke stelde overigens vast dat Cézanne de stijl die hij zo bewonderde in diens schilderijen zelf niet goed kon overbrengen in woorden. In de brief van 21 oktober schrijft Rilke over Cézannes poging ‘schilderkunstige aangelegenheden’ onder woorden te brengen:

‘[H]oezeer is het, wanneer men de paar brieven van de oude man ziet, bij een onbeholpen, voor hemzelf uiterst weerzinwekkende aanzet tot uitspreken gebleven. Bijna niets kon hij zeggen. De zinnen waarin hij het probeerde, worden lang, raken verwikkeld, stribbelen tegen, er komen knopen in, en uiteindelijk laat hij ze liggen, buiten zichzelf van woede. Daarentegen lukt het hem om heel helder te schrijven: “Ik geloof dat werken het beste is.” Of: “Ik maak dagelijks vorderingen, zij het zeer langzaam.” Of: “Ik ben bijna zeventig jaar oud.”’

Rilke voelde zich geroepen te doen met woorden wat Cézanne had gedaan met kleuren.


De aantekeningen van Malte Laurids Brigge – Rilke, vert. Pim Lukkenaer, Astoria, 2020.
Brieven over Cézanne – Rilke, vert. Philip van der Eijk, L.J. Veen, 2007.
Parijs is een feest – Ernest Hemingway, vert. Arie Storm, Arbeiderspers, 2016.
The 1907 Paris Exhibition / Paul Cezanne / Rainer Maria Rilke – Bettina Kaufmann, Schirmer/Mosel Verlag, 2018.
Algemene kunstgeschiedenis – Hugh Honour en John Fleming, vert. Nelleke van Maaren, Meulenhoff, 1982/1996.

Lees ook: