Hilaire Belloc: het onbekende land van Shakespeare

Hilaire Belloc doet in zijn essay ‘Of an Unknown Country’ wat wij hier ook hebben gedaan: hij analyseert de stijl va literaire zinnen.

Het onbekende land van Shakespeare
volgens Hilaire Belloc

Night’s candles are burnt out, and jocund day
Stands tiptoe on the misty mountain tops.

– William Shakespeare, Romeo and Juliet

In 1922 schreef Virginia Woolf een essay over het essay. Of beter gezegd: ze schreef een bespreking van een vijfdelige bundeling van Engelse essays uit de periode 1870-1920. In een van de essays die Woolf in haar bespreking uitlicht, gebeurt iets bijzonders. Hilaire Belloc doet in zijn korte essay ‘Of an Unknown Country’ wat wij hier ook steeds hebben gedaan: hij analyseert gedetailleerd de schrijfstijl van een paar literaire zinnen.

Mijn aanvankelijke jubelstemming werd wel een beetje verpest toen ik opzocht wie Belloc was. Hij bleek een katholieke schrijver met uitgesproken antisemitische ideeën te zijn geweest. Niet per se nieuwe held dus, die Belloc, maar in dit specifieke essay gelukkig ook niks antisemitisch en wél iets interessants over schrijfstijl.

Glimpjes

Het onbekende land waarop Belloc doelt, is een soort verborgen, stralende wereld die achter de alledaagse wereld schuilgaat. Soms vangen we daar een glimpje van op. Dat land kan het best worden beschreven in verzen, meent Belloc en hij noemt het Bijbelboek Ruth als voorbeeld, maar ook dichters als Homerus, Schiller, Shakespeare, Keats, Milton, William Morris, Vergilius en Catullus. Ze werden geïnspireerd door glimpjes van het onbekende land.

Hoe hij erbij komt dat dat land er überhaupt is en hoe je het zelf precies kunt zien, schrijft Belloc niet. Maar via boeken, via gedichten en de taal van de genoemde dichters, kunnen we er kennelijk wat van meekrijgen. Zo komt Belloc op de vraag: hoe doen die dichters dat precies, het onbekende land tonen met woorden?

Shakespeare

Een van de voorbeelden die Belloc aandraagt is Shakespeare. Die biedt in zijn werk meerdere glimpjes en strooit er volgens Belloc naar hartenlust mee, als ‘een oude man met een grote eikenhouten kist vol juwelen die zijn gasten er ter vermaak zo nu en dan een handjevol van meegeeft.’ Mooi beeld; beetje vreemd misschien.

Belloc kiest ter illustratie deze verzen uit Hamlet:

Look how the dawn in russet mantle clad,
Stands on the steep of yon high eastern hill.

Maar kijk, in purpren kleed betreedt de daagraad
De dauw van gindse heuveltop in ’t oosten.

Eerste bedrijf, eerste toneel, vert. Willy Courteaux

En deze verzen uit Romeo en Julia:

Night’s candles are burnt out, and jocund day
Stands tiptoe on the misty mountain tops.

De nacht heeft al zijn kaarsen opgebrand,
En op de mist’ge toppen van de bergen
Reikhalst de blije dag. […]

Derde bedrijf, vijfde toneel, vert. Willy Courteaux

Vol bewondering vraagt Belloc zich af hoe het toch kon dat Shakespeare zulke mooie verzen schreef. Waar Shakespeare dat vandaan haalde, zullen we nooit weten. Wat Belloc er zo goed aan vindt, schrijft hij misschien niet op, maar we kunnen er wel naar gissen. 

Eerst nog even: wat wordt hier precies bedoeld? In beide gevallen: ‘de zon komt op’. Maar dan net een beetje anders gezegd. Laten we dat bekijken.

Opvallend is dat in beide fragmenten een landschap voorkomt: een ‘high eastern hill’ en de ‘misty mountain tops’. De onbekende wereld is misschien lastiger te zien op het vlakke land. Beide fragmenten bevatten één echt opvallend, ongebruikelijk woord: ‘russet’, roodbruin of in de vertaling van Courteaux ‘purpren’ (het gaat hier om het ochtendgloren), en ‘jocund’, vrolijk, blijmoedig.

Maar de grote literaire truc in beide fragmenten is de personificatie. In Hamlet zien we de dageraad op de heuvel staan en in Romeo en Julia staat de dag op de bergen, nota bene op haar tenen. (Ik neem even aan dat de dageraad vrouwelijk is: zo ging het nou eenmaal vaak met personificaties.) Als je de fragmenten zo naast elkaar zet, valt op dat die personificatie in het Engels twee keer met hetzelfde werkwoord gebeurt – ‘stands’ – en in het Nederlands wordt dat ‘betreedt’ en ‘reikhalst’.

Catullus

Belloc noemt ook Catullus als een dichter die in staat was het onbekende land te zien. Hij wijst specifiek op het eerste couplet van diens gedicht Vesper adest. Hier de eerste twee regels daarvan:

Vesper adest, iuvenes, consurgite: Vesper Olympo
expectata diu vix tandem lumina tollit.

Daar is de avondster. Op jongens! Aan den hemel
verheft de avondster haar lang verwachte licht.

vert. Rutgers van der Loeff

De avondster, zij is er! mannen, haastig overeind! De avondster, zo lang verbeid, heft eindelijk aan de hemel haar toorts.

vert. Westerbrink

Hier komt niet de zon maar juist de avondster op: het wordt nacht. Maar er gebeurt wel weer wat aan de hemel en ook hier zien we een personificatie, want de avondster ‘heft haar toorts’. Belloc geeft als commentaar: ‘Catullus [toont dit] zo krachtig dat de man die het eerste couplet van die hymne leest, meteen de Appenijnen voor zich ziet.’ Ook hier dus bergen, geen vlak land.

Hoe doen die dichters dat?

Maar het interessantste voor ons is wat Belloc hier over de schrijfstijl te zeggen heeft:

‘Vaak is er geen enkel bijvoeglijk naamwoord, soms zelfs helemaal geen verdere typering; vaak is er maar één onderwerp met een predicaat, een bewering en een lijdend voorwerp. De beschrijving is nooit gedetailleerd, maar het tafereel verschijnt met levendiger kleuren, preciezere omtrekken en wonderbaarlijker dan alles wat we met onze ogen kunnen zien, behalve misschien de dingen die we waarnemen in die schaarse ogenblikken waarin we worden overvallen door heftige emoties, zonder duidelijke herkomst, die ons volledig overmannen.’

Bij Shakespeare kun je je nog afvragen of dit precies klopt. Daar zien we wel wat bijvoeglijk naamwoorden. Maar verder klopt het aardig wat Belloc beweert. Het is wel poëtische maar ook simpele taal. De beelden die worden opgeroepen zijn niet ingewikkeld.

Ook bij de lof die Edmund Burke uitsprak voor Bijbelse taal zagen we eenvoudige beelden als de morgenster, de volle maan, een roos en een lelie. Hoewel de beschrijvingen in de zin die Burke zo mooi vond een stuk overdadiger waren dan die in de zinnen van Belloc, benadrukte ook Burke dat een zekere spaarzaamheid nodig was voor krachtige taal. En Burke en Belloc hebben het over een soortgelijk gevoel van overweldiging dat wordt opgewekt door beeldende taal.

Kortom, de zon of een ster, wat heuvels en een personificatie: meer heb je als schrijver eigenlijk niet nodig om het onbekende land op te roepen.


• On nothing & kindred subject – Hilaire Belloc, via Project Gutenberg

• Hamlet en Romeo en Julia – Shakespeare, vert. Willy Courteaux in Verzameld werk, De Bezige Bij, 2014.

Carmen 62 – Catullus, vert. A. Rutgers van der Loeff, 1937, via koxkollum.nl en vert. A.G. Westerbrink, 1970, in Hermeneus (pdf).

• Afbeelding: uitsnede Jocund Day Stands Tip Toe on the Misty Mountain Tops – George Richmond, ca. 1830, via The Met.

Lees ook: