George Orwell schreef geregeld liefdevol en met inzicht over de literaire helden die hem inspireerden. Over Jonathan Swift, Jevgeni Zamjatin, Charles Dickens bijvoorbeeld, en over een schrijver die in zijn jeugd de grootste van zijn land was, H.G. Wells, bekend van The War of the Worlds en andere verhalen vol technologische uitvindingen.
Begin jaren veertig schreef Orwell, inmiddels volwassen en zelf een schrijver van naam (al had hij Animal Farm en 1984 toen nog niet geschreven), een stuk over zijn jeugdheld Wells. Orwell koesterde zijn herinneringen aan het lezen van Wells en hij bleef hem een belangrijke plaats toedichten: ‘Weldenkende mensen die rond het begin van deze eeuw werden geboren, zijn in zekere zin geschapen door Wells.’
Maar het wereldbeeld van Wells was Orwell uiteindelijk te rationeel, met al te veel vertrouwen in technologie. Terwijl hij bezig was met zijn stuk over Wells, schreef Orwell, vlogen er nazi’s – met behulp van zeer geavanceerde technologie – over Engeland om daar dood en verderf te zaaien. Rationaliteit en technologie alleen gingen de wereld niet redden. Dat had Wells, gebonden aan de negentiende eeuw, niet gezien. Orwells jeugdheld was held af.
Zo gek was dat niet: tijden, normen en persoonlijke voorkeuren veranderen. Dat roept de vraag op: heb ik zelf eigenlijk literaire jeugdhelden waar ik uiteindelijk anders over ben gaan denken? Wie las ik vroeger graag, maar stelde me toch teleur of zie ik nu in een ander licht? En is er toch iets van liefde blijven hangen?
Voor iedereen van mijn leeftijd zou Harry Potter waarschijnlijk een goede casus kunnen zijn. Zeker sinds J.K. Rowling er achteraf allerlei dingen over haar personages bij verzon en verschillende (gender)politieke relletjes veroorzaakte. Van serieuzere literatuur ben ik zelf gaan genieten door Tolkien. Maar In de ban van de ring ben ik eigenlijk alleen maar meer gaan waarderen, of in elk geval niet minder.
Ik ga nu toch voor een Franse schrijver kiezen en een beetje valsspelen, want het gaat om een boek dat ik niet in mijn jeugd, maar als puber las. Voor mij is het een goed voorbeeld van een werk waar ik helemaal in opging, maar met een wereld- en mensbeeld waar ik me nu toch niet in kan vinden.
In The Picture of Dorian Gray brengt Oscar Wilde via een van de personages een geel boek ter sprake dat de ‘Bijbel van het decadentisme’ zou zijn. Titel en auteur blijven bij Wilde onvermeld, maar het gaat om Tegen de keer (À rebours) van de Franse schrijver Joris-Karl Huysmans. Dat klonk al meteen interessant, misschien wel juist omdat de titel en auteur niet genoemd werden. Ik zocht het op en dook erin.
Tegen de keer is een nagenoeg plotloos boek waarin de neurotische Franse aristocraat Des Esseintes zich uit afkeer van de platheid van de moderne tijd terugtrekt in een landhuis, om daar met de luiken dicht een eigen paradijsje te scheppen, helemaal naar zijn eigen, overdadig verfijnde smaak. Hij stelt zijn bibliotheek nauwkeurig samen, bouwt een drankorgel met verschillende likeuren en laat zelfs een schildpad met edelstenen bezetten. Huysmans maakt zo een beknopte encyclopedie van de decadente smaak. Met lichte afkeur maar toch vooral met welwillende interesse en onder de indruk van de eruditie van Huysmans nam ik het allemaal in me op.
Huysmans zette zich met dit boek af van zijn eigen literaire held, de naturalist Émile Zola. Daarvoor in de plaats stelde hij het symbolisme en het pessimisme van Schopenhauer. Heel kort samengevat: het leven is een ellende en andere mensen zijn afschuwelijk; de enige troost is te vinden in de kunst en zintuiglijke genietingen.
Misschien hoort zo’n houding ook wel een beetje bij de puberteit. Je zet je af tegen je ouders en de maatschappij, en je probeert tegelijk je eigen smaak te ontwikkelen door houvast te zoeken bij andere autoriteiten.
Maar het decadentisme van Des Esseintes is een ziekelijke levenshouding, die je uiteindelijk niks brengt. Ja, er is een hoop platheid in de hedendaagse wereld; ja, er is een grote nadruk op nutsdenken; en ja, ook ik kan me soms kapot ergeren aan anderen (bijvoorbeeld in een stiltecoupé in de trein als ik net een mooi boek probeer te lezen). Maar je zo afsluiten van de wereld en buiten de maatschappij stellen, zwelgen in je ongenoegen en je puur richten op zinnelijke genoegens – is dat een serieuze oplossing?
Om dan toch maar het enige spannende aan het boek te verklappen: aan het eind van Tegen de keer is Schopenhauer ook niet troostrijk genoeg voor Des Esseintes. Huysmans stelde in een voorwoord dat hij twintig jaar later schreef dat Schopenhauers denken vraagt om een volgende stap. Die stap was volgens Huysmans te vinden in het katholicisme – een ontwikkeling die hij uitwerkte in zijn latere romans.
Hoewel ik er zelf niet aan moet denken een mensenschuwe aristocraat te zijn, blijft Tegen de keer evengoed een fascinerende roman, bomvol verwijzingen naar literatuur en muziek, en bespiegelingen over de symboliek van bloemen en edelstenen. En hoe onuitstaanbaar hij soms ook is, de worstelingen van Des Esseintes – die Huysmans zelf ook tenminste deels moet hebben gevoeld – maken hem een interessant personage.
Althans, zo herinner ik het me. Eigenlijk zou ik Huysmans weer eens moeten herlezen om echt te merken hoe ik hem nu zie. Houdt de herinnering aan een dierbaar boek stand bij herlezing? Meteen een mooie vraag voor een volgende bespiegeling.