Nexus Leestafel, juli 2019
Gedichten waarin de dichter zich over zijn eigen kunst uitlaat zijn vaak populair. Ze geven een indruk van bijvoorbeeld de insteek of het programma van de dichter en werpen daarmee licht op de rest van het werk. Dat geldt ook voor Autopsychografie van Fernando Pessoa. In de nieuwe vertaling van Harrie Lemmens begint het zo:
De dichter doet alsof.
Hij doet dat zo compleet
Dat zelfs pijn die hem echt trof
Door hemzelf verzonnen heet.
In dit ‘doen alsof’ ging Pessoa veel verder dan andere dichters. Hij verzon niet alleen gevoelens, maar schiep zelfs meerdere alter ego’s, door hem ‘heteroniemen’ genoemd, met ieder een eigen persoonlijkheid en stijl. Zijn beroemde werk Het boek der rusteloosheid verscheen zelfs onder een ‘semi-heteroniem’, Bernardo Soares: een versie van hemzelf die werd gewekt wanneer hij erg moe was.
Naast de vele heteronieme of semi-heteronieme teksten, publiceerde Pessoa ook ‘orthoniem’, onder eigen naam. In de onlangs verschenen bundel Een spoor van mezelf vinden we een selectie van zijn orthonieme gedichten. Ook al is het oeuvre van Pessoa dus een ingewikkeld complex van bewust (of in ieder geval deels bewust) gecreëerde verzinsels, komen we in deze orthonieme gedichten iets dichter bij Pessoa.
Dat komt bijvoorbeeld door de thema’s, die vaker terugkeren in Pessoa’s werken. Net als de fragmenten in Het boek der rusteloosheid bestaan de gedichten vaak uit dromen, herinneringen, mijmeringen en gedachteflarden. Ze beschrijven regenbuien, stadsscènes en havens, en spelen met mist, nevels en schaduwen. Maar ze bevatten vooral veel bespiegelingen op de ziel, de identiteit of het ‘ik’, en de ongrijpbaarheid ervan.
Het zijn gedichten waarvoor je rustig moet gaan zitten en in de stemming moet zijn. Dromerig en melancholisch bij voorkeur. Daarnaast moet je accepteren dat Pessoa voortdurend aanwezig is. Hij is niet alleen een poseur, maar bij iedere gedachte of ieder gevoel dat hij beschrijft, komt ook zijn eigen reflectie – vaak een klacht of een verzuchting.
In Een spoor van mezelf zijn ook alle originelen opgenomen. Ook wie het Portugees niet machtig is, ziet zo hoe Lemmens lastige vertaalproblemen oplost en vaak het ritme intact weet te houden door slim te schuiven met rijmschema’s. In enkele gevallen lukt het hem zelfs nog beter te rijmen dan Pessoa zelf. De inhoud een beetje aanpassen is dan onvermijdelijk, al roept dat hier en daar wel vragen op, zoals waarom in het gedicht ‘Eros en Psychè’ plots de figuur van Doornroosje opduikt.
Naast de vergelijking tussen het origineel en het Nederlands is er nog een vergelijking te maken. Enkele van de gedichten in Een spoor van mezelf werden namelijk eerder al vertaald door August Willemsen. Neem het laatste kwatrijn van een gedicht dat in beide vertalingen begint met ‘O kerkklok van mijn dorp,’.
Het origineel gaat als volgt:
A cada pancada tua
Vibrante no céu aberto,
Sinto mais longe o passado,
Sinto a saudade mais perto.
Bij Willemsen lezen we:
Bij elke slag van jou in mij,
Trillend in de open hemel,
Voel ik verder het verleden,
Voel ik verlangen dichterbij
Bij Lemmens:
Ik voel bij iedere slag van jou,
trillend in de blauwe lucht,
hoe ’t verleden verder wegzakt
en mijn heimwee harder zucht.
Willemsen verandert het rijmschema en behoudt de herhaling in de laatste twee verzen; Lemmens behoudt juist het rijmschema en offert de herhaling op. Waar de vertaling van Willemsen ietwat statiger en formeler is, komt die van Lemmens juist directer en intiemer over, en dit verschil geldt ook voor de meeste andere gedichten die beiden vertaalden.
Nu hebben Pessoa’s gedichten zowel iets dandyesks als intiems, dus valt voor beide benaderingen wat te zeggen. Toch krijg je het gevoel dat Lemmens juist door zich iets meer vrijheid te permitteren de Nederlandse lezer dichter bij Pessoa brengt.
Pessoa worstelde met depressies en alcoholisme, en verzuchtte in zijn gedichten geregeld hoe moe hij wel niet was of hoe een poging iets te vangen mislukte. Toch gaat er toch ook iets positiefs uit van zijn werk. Alleen al de enorme hoeveelheid gedichten en fragmenten die hij naliet getuigt van een geweldige scheppingskracht. Ook is er in de gedichten zelf, naast het mistasten en wegglippen, eveneens die mooie droom, die hunkering en keer op keer die poging om toch het zelf te vangen. Bijvoorbeeld in deze bitterzoete openingsverzen van de bundel:
Soms droom ik voor mij heen
en zie terwijl ik ween
ver weg een land getekend
waar gelukkig zijn alleen
gelukkig zijn betekent.
Of in dit slot van een gedicht uit 1931:
Eén mens zijn is een cel,
ik zijn is niet zijn.
Ik zal vluchtend moeten leven,
maar het zal écht leven zijn.
‘Eén mens zijn is een cel’, wat een prachtig vers! Enerzijds is er het beklemmende beeld van de cel, anderzijds is er de suggestie van de enorme vrijheid die ontstaat als we onszelf en anderen niet krampachtig in één hokje proberen te stoppen. Pessoa toont als geen ander dat we altijd ‘meerdere mensen’ tegelijk zijn, en dus interessanter en rijker dan we soms denken.
Juist in een tijd van harde woorden, bezeten van kortstondig geluk en het vastpinnen van identiteit, loont het Pessoa te lezen. Bij hem horen we zachte woorden, proeven we verdriet en melancholie, en vinden we ruimte voor een meervoudige identiteit. Tegelijkertijd zijn we – steeds gevoeliger voor hoe we overkomen op anderen en bewuster bezig met het vormgeven van verschillende persoonlijkheden, onder meer door social media – ook meer op Pessoa gaan lijken.