Bambini di Praga

Bambini di Praga
Bespreking van ‘Bambini di Praga’ van Bohumil Hrabal
Nexus Leestafel, april 2021

‘“Soms een beetje gek zijn is best leuk,” zei meneer Viktor, “Erasmus van Rotterdam heeft erover geschreven in zijn Lof der Zotheid.”’ Aan het woord is Viktor Tuma, verzekeringsagent van de stichting Steun voor Ouderdom en een van de hoofdpersonen in Bambini di Praga van Bohumil Hrabal uit 1947. In negen hoofdstukjes reist Viktor met zijn collega’s Tonda Uhde, meneer Bucifal en rayonchef meneer Krahulík door Tsjechië. Tijdens hun omzwervingen maken ze allerlei vrolijke voorvallen mee en ontmoeten ze figuren die inderdaad ‘een beetje gek’ zijn.

De titel Bambini di Praga is een verwijzing naar een nogal opzichtig Jezusbeeldje in Praag, en het boek werd in 1994 verfilmd als ‘Andělské oči’, ‘Engelenogen’. Maar deze agenten zijn geen heilige boontjes die je op hun blauwe ogen kunt vertrouwen. De vraag is in elk hoofdstukje steeds: (hoe) gaan onze agenten hier iemand een pensioen aansmeren? Dat leidt tot slapstickscènes met aandoenlijke personages.

Slapstick vinden we meteen in het eerste hoofdstuk. Slager Hyrman moet, terwijl hij worstelt met het zonnescherm, toezien hoe zijn vrouw de agenten om haar vingers windt met plakjes ham, hete worstjes, wijnworstjes en niet te vergeten haar glorieuze decolleté. Hoe vrolijker en losbandiger de slagersvrouw, hoe chagrijniger de slager. Gefrustreerd struikelt hij met uithangbord en al over straat, om zich gewonnen te geven en uiteindelijk maar een pensioen af te sluiten.

Een aandoenlijk personage is de chef van een wonderlijke werkplaats waarin Viktor terechtkomt. Vier knappe jongedames zitten er tussen bergen stoffen bloemblaadjes kunstbloemen te maken met hun flukse vingers. De chef is een man met twee kunstarmen. Hij raakt er al snel van overtuigd dat Viktor ook filosofiestudent is en wordt door zijn eigen quasifilosofische gereutel over hermetica helemaal week. Die handtekening heeft Viktor dus zo binnen. Maar het is ook weer niet allemaal onzin wat de chef verkondigt:

‘We zijn net als olijven: pas als we gekneusd worden, geven we het beste van onszelf prijs… Maar wat moet ik? Jongeman, als u weer eens in ons stadje komt, bezoek dan de man die weliswaar zijn boeken zodanig bijhoudt dat hij altijd over activa beschikt, maar wiens afgehakte handen voor altijd gespeend zullen zijn van knappe meisjes.’

In de loop van het verhaal ontmoeten we meerdere gekneusde olijven – en knappe meisjes. Het is juist Hrabals combinatie van jolige anekdotes waar eigenlijk veel leed achter schuilgaat, die zijn verhalen zo de moeite waard maken.

Dat er achter de gladde praatjes van de agenten iets anders schuilt, blijkt als ze in een zweefmolen op de kermis een meisje ontmoeten dat stoffen waterlelies verkoopt. De rayonchef helpt haar een handje door iedereen op de kermis een waterlelie aan te smeren. Hij verklapt haar de ware aard van zijn vak: ‘Wij bieden de mensen een illusie aan. Een pensioen.’

Op dezelfde kermis ontmoet agent Tonda de uitdagende verkoopster Nadja, die qua praatjes en vindingrijkheid niet voor hem onderdoet. Samen fantaseren ze over nieuwe ondernemingen, zoals een handeltje in schilderijen met communistische taferelen van mijnwerkers, staalsmelterijen of combines om te slijten aan de directeurs van nieuwe staatsboerderijen in de provincie. In de zwoele zomernacht ontkiemt er langzaam liefde tussen de twee.

Met Nadja komt er ook iets van moreel besef in het leven van onze vrije jongen. Dat blijkt als Tonda met zijn collega Bucifal aankomt bij de armlastige huidenverkoper Nulíček – een van de wonderlijkste gekneusde olijven in het verhaal – die op zijn schamele erfje zo’n beetje alle muren heeft beschilderd met de meest gruwelijke taferelen, die hij vol enthousiasme begint toe te lichten. Hrabal schetst de sfeer in deze parel van een zin:

‘Meneer Tonda beklom een ladder om ook naar de schilderingen te kijken die door het dakje van de veranda werden afgeschermd, en toen hij daarvandaan naar het erfje keek en die gevilde geit zag en de kippen die om die darmen vochten, die ze alle kanten op trokken, en de oude hond die nog steeds niet klaar was met pissen en die zijn achterpoot geheven hield alsof hij viool stond te spelen, en toen hij vervolgens de plee op het erfje zag waarvan de deur openstond, en hij op de planken aan de binnenkant roestbruine apen, makaken en bavianen zag geschilderd, alsof de schilder zijn penseel in de inhoud van die plee had gedoopt, toen begon meneer Tonda draaierig te worden en slaagde hij er niet in langs de sporten naar beneden te klauteren, maar gleed hij op zijn achterste zo in de armen van de huidenverkoper, die zijn natte lippen tegen het oor van de verzekeringsagent drukte en fluisterde: “Dat zijn allemaal variaties op m’n dromenboek, ’t zijn m’n eigen dromen.”’

Dan wordt het Tonda te veel: hij verklapt de huidenverkoper dat de premie bij lange na niet opweegt tegen het beloofde pensioen, en spoort hem aan zijn geld gewoon in verf te steken en door te schilderen. Tonda drukt Bucifal op het hart om sommige mensen met rust te laten. Die palmt vervolgens in de vrolijke bende van ‘Technisch laboratorium van droguerie de Witte Engel’ toch een apotheker in, maar Tonda komt niet meer tot een handtekening.

Zijn blijkgeven van wroeging, juist tegenover Bucifal, is wat Tonda aan het eind van het verhaal redt. Dat slot komt wat uit de lucht vallen, maar het lijkt erop dat ieder zijn gram krijgt.

Hrabals stijl is in deze verhalen behoudender dan in sommige van zijn andere werken, met hun kenmerkende stream of consciousness-stijl. Danslessen voor ouderen en gevorderden is zo’n werk, beroemd omdat het uit één zin van meer dan honderd pagina’s bestaat en ondanks de titel niet gaat over danslessen maar over een oud mannetje dat staat op te scheppen tegen een paar dames in bikini. Bij het voorlaatste hoofdstuk van Bambini di Praga zal het hart van iedere Hrabal-fan een sprongetje maken. Daarin krijgen we namelijk wél een dansles voor ouderen en gevorderden. Bij gebrek aan knappe dames, dansen de heren maar met elkaar, onder aanvoering van een even stellige als dronken dansleraar.

Bambini di Praga is qua sfeer een echt Hrabal-boek. Kees Mercks weet die, net als in zijn eerdere Hrabal-vertalingen, prachtig te vangen. Het leven van de personages is niet gemakkelijk, maar ze slaan zich er goedmoedig doorheen. De afwisseling van kluchten en klachten, en de milde spot waarmee de auteur zijn personages behandelt, zijn ook typisch Hrabal. Daarmee is Bambini di Praga niet alleen een verzameling vermakelijke verhalen maar ook een aansporing om de mensen om ons heen wat milder te benaderen en om waar het maar kan volop te genieten.

paul valery

Deze bespreking schreef ik voor de Nexus Leestafel.

Lees ook mijn bespreking van de Avondverhaaltjes voor Cassius de kat en Lieve Dubenka van Hrabal.