Genieten van de werkelijkheid:
Fernando Pessoa
Por isso quando num dia de calor
Me sinto triste de gosal-o tanto,
E me deito ao comprido na herva,
E fecho os olhos quentes,
Sinto todo o meu corpo deitado na realidade,
Sei a verdade e sou feliz.Daarom, wanneer ik op een warme dag
Mij droef voel van er zóveel van genieten,
En languit in het gras ga liggen,
En mijn verhitte ogen sluit,
Dan voel ik heel mijn lichaam liggen in de werkelijkheid,
Ik weet de waarheid en ik ben gelukkig.
‘Ik ben een hoeder van kudden’ – Alberto Caeiro, vert. August Willemsen
Alberto Caeiro was een van de belangrijkste dichters van Portugal. Hij schreef gedichten waarin hij keer op keer kritiek leverde op mystici en metafysici, en juist lof uitte voor zintuigelijke ervaringen en het eenvoudige bestaan van de herder. Maar er is wat bijzonders aan Caeiro. Strikt genomen heeft hij namelijk nooit echt bestaan. Dat zit zo: Caeiro was een van de heteroniemen (zeg maar literaire alter ego’s) van Fernando Pessoa.
Van de week zat ik wat te bladeren in een bundel van Pessoa waar net een heruitgave van is verschenen: In ons leven tallozen. Ik moest aan hem denken omdat hij net als Wittgenstein persoonlijke en introspectieve aantekeningen schreef. (Pessoa bleek net als Wittgenstein een lastige jeugd, Joodse afkomst en homoseksuele gevoelens te hebben. Dat laat ik voor nu aan de biografen en psychoanalytici, maar opvallend is het wel.)
Koel klaterende lach
Ik las nu een willekeurig gedicht van Alberto Caeiro, vertaald door August Willemsen. Toegegeven, het was net alsof het door een andere dichter dan Pessoa was geschreven. Vooral de laatste twee regels van dit fragment uit ‘Het mysterie der dingen’ grepen me:
Het mysterie der dingen, waar is dat?
Waar is het dat het zich niet laat zien
Althans om ons te tonen dat het mysterie is?
Wat weet de rivier daarvan en wat weet de boom?
En ik, die niet meer ben dan zij, wat weet ik daarvan?
Telkens als ik naar de dingen kijk en denk aan wat de mensen ervan denken,
Lach ik zoals een beek koel klatert op een steen.
Een koel klaterend beekje: wie vindt dat nou geen fijn beeld? Van een lach kun je natuurlijk ook zeggen dat die klaterend is. En wie vindt dat nou geen fijn geluid?
‘Koel klatert’ is een hypallage: ‘koel’ wordt hier gebruikt als bijwoord bij klateren, in plaats van – wat je normaal gesproken zou verwachten – als bijvoeglijk naamwoord bij beek. Dus wanneer Caeiro zijn lach vergelijkt met een beek die koel klatert op een steen, zou hij dan iets positiefs (koel) of iets negatiefs (kil) bedoelen? In het Portugees staat er ‘soa fresco’. ‘Fresco’ lijkt me ‘koel’ in de zin van ‘fris’. Iets positiefs dus. Dan lacht hij ‘de mensen’ dus vrolijk klaterend toe.
Mythische maartdag
Pessoa zelf was opvallend genoeg nou typisch zo’n denkend mens, een piekeraar, iemand die maar bleef malen en schrijven over metafysische onderwerpen en het ‘mysterie der dingen’. De gedichten die hij schreef als Alberto Caeiro staan dus haaks op zijn eigen aard.
Later schreef Pessoa in een beroemd geworden brief dat Caeiro ontstaan was uit een uit de hand gelopen grap. Hij had zijn dichtersvrienden in het café op de mouw willen spelden dat hij een nieuwe, nog onbekende, bucolische (‘herderlijke’, naar de Bucolica van Vergilius) dichter uit Galicië had ontdekt. Maar – en dat hadden sommige van zijn vrienden gelijk wel door – die dichter had hij zelf bedacht en dat was Alberto Caeiro.
In diezelfde brief schrijft Pessoa ook dat de gedichten van Caeiro allemaal in een roes tot hem kwamen op 8 maart 1914. Daarover was Pessoa dan weer wel serieus. Lange tijd werd die ontstaansgeschiedenis ook voor waar aangenomen, totdat de mythe in de jaren ’80 werd doorgeprikt, zoals Richard Zenith in zijn recente Pessoa-biografie beschrijft. Aan de gedateerde manuscripten is te zien dat Pessoa niet één dag, maar zo’n twee weken aan de gedichten had gewerkt. We moeten die mythische dag zien als metafoor, zegt Zenith. Blijft evengoed een wonderlijke gebeurtenis.
De wereld in lankmoedig parlando
Vaak word ik een beetje chagrijnig als er over poëzie wordt gezegd dat er een heel eigen wereldbeeld uit spreekt. Want meestal volgt er geen concrete toelichting en dan blijft zo’n grote uitspraak in het luchtledige hangen. Maar nu ga ik het toch zeggen over Caeiro. Uit zijn gedichten spreekt heel duidelijk een specifiek wereldbeeld.
Om niet aan mijn eigen kritiek ten prooi te vallen: Caeiro stelt voordurend en onomwonden dat wat we waarnemen alles is wat er is. Er is geen metafysische betekenis, geen bovenaardse god, geen hoger doel, geen transcendentie. Caeiro keert zich tegen mystiek, tegen filosofen en zelfs tegen nadenken. Hij lijkt een herder die zich probeert te concentreren op wat er in het hier en nu om hem heen is. En dat zijn simpele dingen – een zonnebloem, een vrucht, een boom, een klaterend beekje – die hij vangt in een simpele, krachtige taal. August Willemsen noemt het (erg mooi) ‘vrije, onregelmatige verzen, van een haast lankmoedig parlando’.
Nu wordt het nog leuker. De gedichten van Caeiro zijn zelf namelijk steeds reflecties en gedachtes. Het zijn niet indrukken of dingen die Caeiro probeert te vatten, maar steeds vooral de manier van ervaren of de wijze waarop we de dingen moeten zien. Kijk maar eens naar het verschil tussen een (niet bijster poëtische) uitspraak als ‘de vrucht is zuur’ en een vers van Caeiro als ‘een vrucht eten is zijn betekenis proeven’. Caeiro’s vers drukt niet de ervaring van het eten van de vrucht uit, maar een reflectie op het eten van de vrucht. Zijn gedichten spreken zichzelf dus in zekere zin tegen.
Volgens Willemsen zag Pessoa dat in, kon hij uiteindelijk niet verder met het wereldbeeld van Caeiro en liet hij hem daarom in 1915 ‘sterven’ aan tbc. Ik zou zeggen, is het niet sowieso al paradoxaal dat een heteroniem – dus een niet-echt-bestaand en onzichtbaar figuur – zo nadrukkelijk blijft hameren op een zichtbare, ervaarbare werkelijkheid?
Maar paradoxaal of niet, het ideaal dat de verzen uitdragen blijft mooi. Zien zonder denken: welke dichter wil dat nou niet?
Gelukkig liggen in de werkelijkheid
Dit is een wat lange aanloop geworden naar één mooie zin. Maar nu we het uitgangspunt van Caeiro kennen, kunnen we die zin pas goed plaatsen. We weten nu dus dat Caeiro een heteroniem is; zijn wereldbeeld is dat van de antimysticus, een ideaal dat waarschijnlijk onbereikbaar is; hij plaatst de betekenis van een bloem in het zien en ruiken van een bloem. Die Caeiro eindigt zijn gedicht Ik ben een hoeder van kudden zo:
Daarom, wanneer ik op een warme dag
Mij droef voel van er zóveel van genieten,
En languit in het gras ga liggen,
En mijn verhitte ogen sluit,
Dan voel ik heel mijn lichaam liggen in de werkelijkheid,
Ik weet de waarheid en ik ben gelukkig.
• In ons leven tallozen. Een keuze uit de mooiste gedichten – Fernando Pessoa, vertaling August Willemsen en Maarten Asscher, Rainbow/De Arbeiderspers, 2013.
• ‘O Guardador de Rebanhos’, het origineel van ‘Ik ben een hoeder van kudden’ is, net als de andere originelen hier te vinden.
• De Manuscripten van Caeiro / Pessoa zijn online te vinden via de Biblioteca Nacional Digital.
• Portugese literatuur: de poëzie van Fernando Pessoa – August Willemsen , Maatstaf, 1977 via DBNL.
• Pessoa – Richard Zenith, W.W. Norton, 2021.
• Afbeelding: Schaapsherder – Robert Eberle