Tekst

recensie: Licht

recensie: Licht

Het Nexus Instituut publiceerde mijn recensie van André Klukhuhns Licht.

De wereld veranderde in Middelburg

licht
In 1687 formuleerde Isaac Newton zijn wet van de zwaartekracht en nog drie wetten die het fundament werden van de klassieke mechanica. Hij geldt daardoor als het schoolvoorbeeld van de rationele wetenschapper. Maar niets is minder waar: Newton was een overtuigd alchemist die zich bezig hield met kabbala, zwarte magie en religieuze mystiek. Hij leerde Hebreeuws om uit te kunnen rekenen wanneer het einde van de wereld en de wederkomst van Christus zouden plaatsvinden – rond 1948.

Dit verrassende profiel van Newton is typerend voor de aanpak van André Klukhuhn in zijn boek Licht. De Nederlandse Republiek als bakermat van de Verlichting. Op een vermakelijke manier beschrijft hij de bijzondere ontwikkelingen in de filosofie, wetenschap en kunst tijdens de Verlichting. ‘Licht’ heeft daarbij een dubbele betekenis: als metafoor voor het Verlichtingsdenken dat zich losmaakte van het aristotelisch-christelijke wereldbeeld, maar ook letterlijk als fenomeen dat geleerden poogden te verklaren.

Rijnsburg, Voorburg, Middelburg
Weinig Nederlandse historici en filosofen durven er hoog over op te geven, maar de Verlichting begon in meerdere opzichten in de Nederlandse Republiek. De Nederlanden waren destijds een relatief tolerant toevluchtsoord voor enkele van de grootste denkers die de wereld heeft gekend. René Descartes en Baruch de Spinoza ontwikkelden beide hun grote filosofische ideeën in de Nederlandse Republiek.

Descartes was degene die het wereldbeeld gebaseerd op kerkelijke autoriteit verwierp en verving door zijn eigen filosofische systeem. Hij stond erom bekend dat hij nooit voor elf uur ’s ochtends opstond, omdat hij juist in bed zijn belangrijkste wijsgerige en wiskundige ontdekkingen zou hebben gedaan. Zijn beroemde Verhandeling, Meditaties en Beginselen schreef hij, vanwege het gunstige denkklimaat, in de Republiek der Nederlanden, waar hij woonde in onder meer Breda, Franeker, Leiden, Deventer, Amsterdam en Egmond.

Descartes’ wereldbeeld en methode, gefundeerd op wiskundige logica in plaats van de Bijbel, inspireerde de tweede wegbereider van de Verlichting die in de Republiek woonde: Baruch de Spinoza. Hij groeide op in Amsterdam en onderhield zichzelf, net als Descartes, door lenzen te slijpen. Later ontvluchtte Spinoza het stadsrumoer naar Rijnsburg en vervolgens naar Voorburg, waar hij schreef aan zijn Ethica en de vlijmscherpe Bijbelkritiek Tractatus theologico-politicus.

In Voorburg werd hij een bekende van de aristocratische familie Huygens, die iets verderop aan het eind van de Herenstraat woonde. Constantijn Huygens was dichter en diplomaat, zijn zoon Christiaan de eerste theoretische natuurkundige, ontdekker van de ringen van Saturnus en uitvinder van het slingeruurwerk. Diens broer, Constantijn jr., wordt door Klukhuhn echter getypeerd als een losbol die brieven schreef over zijn avonturen in de bordelen van Parijs.

De Hollandse kijker
De Nederlanden waren niet alleen de voedingsbodem voor de Verlichtingsfilosofie, maar ook de plek waar twee grote, aan licht gerelateerde wetenschappelijke uitvindingen werden gedaan. Maar liefst vier mannen eisten de eerste uitvinding voor zich op, maar volgens Klukhuhn was het Hans Lippershey die rond 1600 in Middelburg de Hollandse kijker uitvond. De telescoop, zoals hij later werd genoemd, was niet alleen van groot militair belang, maar zette de gehele wetenschap op zijn kop.

Door de uitvinding van de Hollandse kijker werden talloze astronomische ontdekkingen gedaan en werd de macrokosmos onttoverd. Galilei ontdekte bijvoorbeeld dat de maan geen glad oppervlak had, maar kraters en bergen, door de veranderende vormen van de donkere vlekken juist te interpreteren. Dat leidde tot veel bewondering, bijvoorbeeld bij de Engelse astronoom William Lower, aangezien deze zelf niet verder was gekomen dan een associatie met de strooptaarten die zijn kok voor hem bakte.

De tweede grote ontdekking in de Nederlanden werd ook gedaan in Middelburg, door de buurman van Lippershey, de valsmunter Zacharias Jansen. Hij vond de microscoop uit, maar zijn exemplaren zijn verloren gegaan en hij moest Middelburg ontvluchten vanwege zijn criminele activiteiten. Een andere Nederlander, Antoni van Leeuwenhoek, ontdekte later met de microscoop de microkosmos. Door alles wat hij voor handen had onder zijn microscoop te leggen, ontdekte hij een ontelbare hoeveelheid micro-organismen – waarbij hij vermeldde dat het sperma dat hij onderzocht ‘door ordentelijk geslachtsverkeer met zijn eigen vrouw vrijwel onmiddellijk na de daad was verzameld, zodat hij zich niet zondig had hoeven ontheiligen.’

kijker
[Uitsnede van Jan Breughels Landschap met uitzicht op het kasteel van Mariemont, de eerste afbeelding van de Hollandse kijker]

Hollands licht
In de beeldende kunsten is licht uiteraard onmisbaar, maar hoewel het Hollandse licht later beroemd zou worden, liepen de Nederlanders in de kunsten niet voorop. Die eer viel ten deel aan grote Italianen als Brunelleschi – de herontdekker van het perspectief en de ontwerper van de koepel van de dom van Florence – en Caravaggio, die het chiaroscuro groot maakte en de enige schilder is naar wie een vernieuwende kunststroming werd vernoemd: het caravaggisme.

Ook over Brunelleschi en Caravaggio vertelt Klukhuhn graag anekdotes. Zo zou een collega van Brunelleschi ooit jaloers hebben gezegd dat wie het trucje eenmaal kent heel makkelijk de koepel van de dom kon maken. Brunelleschi daagde hem vervolgens uit om een hardgekookt ei op zijn punt te zetten zonder dat het om zou vallen. Toen dat hem niet lukte, tikte Brunelleschi het ei zachtjes in, waarop het natuurlijk makkelijk bleef staan en hij triomfantelijk zei dat het niet ging om wie het allemaal had kunnen bedenken, maar om wie het als eerste daadwerkelijk bedacht. Deze anekdote werd overigens beroemd met de uitdrukking ‘het ei van Columbus’, maar is onterecht toegeschreven aan de ontdekkingsreiziger.

Over Caravaggio vermeldt Klukhuhn voornamelijk dat het een ‘schavuit en driftkop’ was, die te pas en te onpas het duel aanging. Na een vlucht uit Rome trad hij toe tot de beroemde Maltezer orde, belandde in de gevangenis, ontsnapte en bezweek uiteindelijk aan de koorts. Zijn chiaroscuro inspireerde Rembrandt, die de bijnaam ‘meester van licht en donker’ kreeg.

Met Johannes Vermeer hadden de Nederlanden ook de ‘meester van het licht’ in huis. Vermeer zou gebruik hebben gemaakt van de nieuwste uitvindingen uit zijn tijd, zoals de camera obscura. Helemaal zeker zijn de experts daarvan niet, maar het ‘out of focus’ broodmandje op zijn Melkmeisje zou erop duiden dat Vermeer het tafereel door een lens heeft gezien, want het menselijk oog kent dat effect niet. Zo bezien zijn Vermeers schilderijen evenzeer optische experimenten als de waarnemingen die Van Leeuwenhoek deed met zijn microscoop.


[Uitsnede van Johannes Vermeers Melkmeisje, met ‘out of focus’ broodmandje.]

Een tweede Gouden Eeuw
Waar het licht in de filosofie, wetenschap en schilderkunst een duidelijke rode draad vormt, is het in de Nederlandse Verlichtingsliteratuur wel heel hard zoeken naar licht. Veel verder dan een korte hiërarchie van licht in Vondels Lucifer en de koosnaampjes die Huygens sr. aan zijn vrouw en dochter gaf – ‘mijn Sterre’ en ‘mijn Sterretje’ – komt Klukhuhn niet. Er volgen nog een aantal paragrafen over Pieter Corneliszoon Hooft en componist Jan Pieterszoon Sweelinck die het tijdsbeeld compleet maken, maar die weinig te maken hebben met Hollands licht.

Licht eindigt met een korte beschrijving van de ‘Tweede Gouden Eeuw’ van de Nederlandse wetenschappen: het fin de siècle waarin maar liefst vijf Nederlanders de Nobelprijs wonnen. De verklaring voor die tweede bloei zat hem in het onderwijssysteem van Thorbecke – geïnspireerd op Humboldt – waarin onderwijs en onderzoek niet direct op praktische toepasbaarheid en economisch nut zijn gericht. Een ‘Derde Gouden Eeuw’ ziet Klukhuhn voorlopig niet meer komen, aangezien het nutsdenken inmiddels diep in de vezels van het hoger onderwijs is genesteld.

Vrolijke Verlichtingsgeschiedenis
Zo eindigt wat het best bestempeld kan worden als een vrolijke geschiedenis van de Nederlandse Verlichting toch in mineur. Met biografische eigenaardigheden en geestige anekdotes weet Klukhuhn de lezer te boeien voor de ingewikkelde wetenschappelijke fenomenen waar zijn helden zich mee bezighielden. Klukhuhn toont zich niet alleen een goede verhalenverteller, maar weet ook zinnen als deze goed uit te leggen: ‘Interferentie geeft ook de verklaring van de rechtlijnige voortplanting van het licht als golfverschijnsel, omdat alleen lichtstralen in de voortplantingsrichting elkaar versterken, en alle andere elkaar uitdoven.’

Of Spinoza en Rembrandt elkaar gegroet zouden hebben op het Vlooienburg, en of Maurits van Oranje dankzij de Hollandse kijker de Spanjaarden overwon blijft gissen. Maar het zijn sympathieke speculaties die Klukhuhn noteert, omdat hij niet vergeet zijn suggesties steeds te relativeren. Als scheikundige en filosoof weet hij in ieder geval de grote wetenschappelijke ontdekkingen te plaatsen in hun historisch-filosofische context, zonder een moment te vervelen.

Posted by Thomas in Tekst
recensie: W.G. Sebald

recensie: W.G. Sebald

Het Nexus Instituut publiceerde mijn recensie van W.G. Sebalds dichtbundel Over het land en het water. Lees ook mijn bespreking van Sebalds Duizelingen.

Over het land en het water

sebald
Toen in 2003 de roman Austerlitz van de Duitse schrijver W.G. Sebald in Nederlandse vertaling verscheen, leidde dat tot een kleine hype onder Nederlandse intellectuelen. Sebald was dé schrijver die je nog niet kende, maar zeker moest lezen. Niet alleen in Nederland is de vroeg gestorven Sebald een cultschrijver geworden, maar ook in Duitsland, Engeland en Amerika loopt men weg met deze meester van de melancholie.

Sebald was literatuurwetenschapper en doceerde in Manchester en Norwich, maar verwierf faam toen hij romans begon te schrijven. In zijn romans experimenteerde hij op de grens van feit en fictie door observaties, herinneringen en associaties aan elkaar te smeden in lange, bespiegelende zinnen. Dat Sebald ook gedichten schreef is minder bekend. Onlangs verscheen de bundel Over het land en het water, met gedichten uit zijn jongere en latere jaren, die motieven bevatten die ook elders in zijn oeuvre geregeld terugkeren.

Weg van de wetenschap
Het verhaal van Sebalds leven begint vaak juist bij zijn tragische dood in december 2001. Op 57-jarige leeftijd, als hij op het punt staat door te breken als literaire grootheid en er zelfs gesuggereerd wordt dat hij de Nobelprijs zou winnen, komt hij om het leven bij een auto-ongeluk vlak bij zijn huis in Norwich. Hoewel hij slechts een korte periode fictie schreef – ongeveer tien jaar – en een betrekkelijk klein oeuvre achterliet – vier romans – vestigde Sebald zijn naam als een van de grootste literatoren uit de 20e eeuw.

In zijn academische werk schreef Sebald over de grote schrijvers uit zijn eeuw, zoals Peter Altenberg, Arthur Schnitzler, Joseph Roth en Franz Kafka. Hij specialiseerde zich in het werk van de Duitse schrijver Carl Sternheim, over wie hij met Theodor Adorno een korte briefwisseling had. Zijn dissertatie wijdde hij aan de Duitse arts en schrijver Alfred Döblin. Die werken werden kritisch ontvangen door zijn vakgenoten; wellicht een kiem voor zijn later ontsnapping aan de standaarden en het jargon van de academie.

In de werken die hij op latere leeftijd schreef – De emigrés, Duizelingen, De ringen van Saturnus en Austerlitz – doorbrak Sebald de beklemmende universitaire eis van controleerbaarheid. Hoewel zijn verhalen vaak overladen zijn met ogenschijnlijk waarheidsgetrouwe en gedetailleerde beschrijvingen, soms zelfs met ondersteunende foto’s, speelt Sebald altijd met de werkelijkheid. Sebalds verhalen nodigen uit om in zijn voetsporen te treden en de plekken te bezoeken die hij beschreef, om te zien of je hetzelfde kunt waarnemen als hij en om na te gaan waar hij fantaseert.

Het makkelijkst is dat bij De ringen van Saturnus, omdat dat zich deels in Nederland afspeelt. Wie schrijft over verval en vergane glorie in Nederland bezoekt natuurlijk de eens mondaine badplaats Scheveningen. In een typische Sebaldscène tuurt de hoofdpersoon daar over het water, drinkt hij thee in een grilltent en wordt hij in de buurt van Den Haag HS van z’n sokken gereden door een pooierbak. Behoorlijk van slag verwerkt hij alle indrukken op bed in een louche hotelletje.

Wie Sebald nareist komt tot de conclusie dat hij een uitzonderlijk gevoelige man was. Hij was geen schrijver van grote, opzichtige statements, maar een die door details met elkaar te verbinden een alledaagse omgeving betekenis geeft en ons samenhang laat vinden in de dingen, plaatsen en beelden om ons heen.


In 2012 werd de film Patience (After Sebald) gemaakt over De ringen van Saturnus , die de sfeer van Sebalds wereld prachtig vangt in korrelige zwart-witbeelden. Kijk hier de hele film.

Beeldende woorden
Een jaar voor Sebald overleed, loofde Susan Sontag hem in een uitgebreid essay in Times Literary Supplement als een van de weinige eigentijdse literaire grootheden. Ze schreef: ‘what keeps his writings always fresh, never merely rhetorical, is the saturated naming and visualizing in words.’ Die typering geldt ook voor zijn gedichten, die vol staan met namen, plaatsnamen, geheugenflarden en landschapsschetsen. Sebald gebruikt ze als symbolen voor en cryptische verwijzingen naar zijn centrale thema’s: verval, vernietiging, melancholie, natuur, kunst, religie en reizen; verheven onderwerpen, die hij indirect aansnijdt door te associëren op basis van kleine, alledaagse observaties.

De gedichten van Sebald bestaan uit korte regels in vrij vers; heel anders dan de typische lange, kabbelende Sebaldzinnen uit zijn romans. Toch ademen ze dezelfde sfeer, eenzelfde droeve rust. Sebalds eerste bescheiden doorbraak was de publicatie van het lange prozagedicht Naar de natuur. Het werd lovend ontvangen door Hans Magnus Enzensberger, die Sebalds werken opnam in zijn legendarische boekenreeks ‘Die Andere Bibliothek’.

Over het land en het water is opgedeeld in drie delen en bevat zowel ongepubliceerde als gepubliceerde gedichten. Het eerste deel, Schoollatijn, bestaat uit gedichten die Sebald vanaf zijn studententijd schreef. De eerste gedichten lijken eenvoudig en zijn toegankelijker dan de latere, maar bevatten meteen de sebaldiaanse thema’s, bijvoorbeeld in Epitaaf:

Dienstdoend
bij een baanvak in de Vooralpen
overdenkt een spoorwegbeambte het wezen
van de scheurkalender.

Buiten wacht
met gebogen rug
het rozenkrans-uur
op toegang tot het huis

De beambte weet:
hij moet de tussenruimte
laten binnenlopen
zonder vertraging

Een epitaaf is een grafschrift, bedoeld om de dode te beklagen, bij de titel is de melancholische toon al gezet. Verder bevat het motieven die bij Sebald voortdurend terugkeren: (trein)reizen, verwijzingen naar religie, tijd en vergankelijkheid. Ook de Vooralpen duiken vaker op in Sebalds werk, hij groeide zelf op in het dorpje Wertach in de Beierse Vooralpen.

Poëzie voor ingevoerden
In deel twee en drie van de bundel , met latere gedichten, komen we nog meer verwijzingen tegen naar betekenisvolle plaatsen en denkers uit alle tijden. Sebald refereert bijvoorbeeld aan Erasmus, Tsjechov, Chopin en Kafka (aangeduid met ‘K’). Dit is poëzie voor ingevoerden en hooggeleerden.

De meest interessante gedichten staan aan het begin van het tweede deel: Analytische zomervakantie en Natuurkundig wonder bestaan uit zinnen die Sebald ook gebruikte in Naar de Natuur . Doordat die zinnen net iets verschillen, is goed te zien hoe Sebald te werk ging bij het monteren en inpassen van zijn eigen materiaal.

Over het water en het land bevat ook enkele gedichten die geen uitgebreide literaire kennis of bekendheid met Sebalds werk vereisen. De zeggingskracht van Poëzie voor het album bijvoorbeeld zal niemand ontgaan:

Gevoelens mijn vriend
schreef Schumann
zijn sterren die ons
alleen overdag de weg
wijzen maar het verstand
is een magneetnaald
die het schip voortjaagt
totdat het te pletter slaat

Ook hier speelt Sebald met de waarheid, aangezien het citaat niet direct van Schumann komt. Een Engelse Sebaldvertaler traceert de ware oorsprong: de roman Flegeljahre van de Duitse, Romantische schrijver Jean Paul. Die roman bevat een gemaskerd bal en die scène inspireerde Schumann bij het componeren van Papillons. Sebald gebruikt het citaat in verschillende werken en zo ontstaat er een geheel van fragmenten die naar elkaar verwijzen.

Zo nodigt Sebald de lezer ook figuurlijk uit hem na te reizen, om alle verwijzingen en betekenissen te doorgronden. Waar Sebald het al te bont maakt met zijn cryptische taal, zijn er gelukkig de verhelderende aantekeningen van vertaler Ria Hengel. Ze legt bijvoorbeeld uit dat het prachtige ‘opgekilde schottns’ waarschijnlijk Jiddisch is voor ‘bevroren schaduwen’.

Hoewel Sebald zelf ooit in een interview liet optekenen dat zijn medium het proza was, bepleiten veel commentatoren dat zijn gedichten op zichzelf waardevol zijn. Toch zijn ze het meest interessant doordat ze inzicht geven in Sebalds werkwijze en romanverhalen. Zonder de romans waren de gedichten niet bekend geworden. Deze gedichten zijn mooie details die pas in het geheel van Sebalds oeuvre hun ware betekenis krijgen.

Posted by Thomas in Tekst
essay: Jefferson Bijbel (Filosofie Magazine)

essay: Jefferson Bijbel (Filosofie Magazine)

President en filosoof Thomas Jefferson sneed – letterlijk – met een mesje de morele lessen van Jezus uit de evangeliën en liet de wonderen voor wat ze waren. Resultaat: een geheime Bijbel, een typische Verlichtingstekst.

‘Mocht de heidense Jefferson gekozen worden tot president’, zo viel te lezen in de New England Palladium in 1800, ‘dan is dat de nagel aan de doodkist van onze heilige religie, onze kerken zullen worden neergehaald, en een of andere schandelijke hoer zal, onder de titel “godin van de rede”, zetelen in de heiligdommen die nu gewijd zijn aan de Hoogste.’ John Adams en Thomas Jefferson, ooit goede vrienden, streden om het presidentschap. Zelden was religie zo belangrijk in de Amerikaanse verkiezingen.

Geen wonder dus dat Jefferson de grootste voorzichtigheid betrachtte toen hij een aantal jaar later begon aan een geheim Bijbelproject. Jefferson geloofde wel degelijk in God, maar de Bijbel stond vol onbegrijpelijke en irrationele passages die priesters misbruikten voor machtsbehoud. Wat bewoog Jefferson om toch een eigen, geheime Bijbelbewerking te maken?

Philosophy School

In het kleine stadje Shadwell aan de meest westelijke grens van de Amerikaanse koloniën werd in 1743 Thomas Jefferson geboren als oudste zoon van Peter Jefferson en Jane Randolph Jefferson. Jefferson groeide op in een prominente familie en kreeg al vanaf zijn vijfde een humanistische opvoeding met lessen in geschiedenis, klassieke literatuur, Grieks en Latijn. Zijn grootvader stichtte het beroemde William and Mary college en op zijn zeventiende schreef Jefferson zich daar in voor de ‘philosophy school’.

Daar werd de jonge Jefferson onderwezen in onderwerpen uiteenlopend van natuurfilosofie en wiskunde tot retorica, literatuur en morele filosofie. Hij maakt er kennis met het Verlichtingsdenken van Bacon, Locke en Newton, wiens portretten later in zijn studeerkamer zouden prijken. Van zijn drie grootste intellectuele helden leerde Jefferson dat niet de openbaring maar de rede de sleutel was tot het vergaren van ware kennis. Na zijn studie besloot Jefferson een carrière in de advocatuur na te streven en werd hij lid van het Virginiaanse Lagerhuis. Als vertegenwoordiger van Virginia op het tweede Continental Congress werd Jefferson, samen met onder meer Benjamin Franklin en John Adams, lid van de commissie die werd aangesteld om een onafhankelijkheidsverklaring te schrijven. Zeventien dagen had Jefferson nodig om de eerste versie te schrijven, die opent met de beroemde stelling dat alle mensen onvervreemdbare rechten hebben, waaronder het recht op leven, vrijheid en de pursuit of happiness.

De Amerikanen en Engelsen sloten uiteindelijk vrede en Jefferson keerde terug naar zijn post als afgevaardigde in het Lagerhuis van Virginia. In die functie schreef hij de Virginia Statute of Religious Liberty, die de wettelijke verplichting om trouw te zweren aan de Anglicaanse kerk afschafte. De wet moest vrijheid van religie en de scheiding tussen kerk en staat waarborgen. Jefferson zag deze wet, samen met de Onafhankelijkheidsverklaring, als een van zijn belangrijkste producten. Bij het schrijven van de Statute of Religious Liberty liet Jefferson zich in grote mate inspireren door de Brief over tolerantie van John Locke. In die beroemde brief maakte Locke een duidelijk onderscheid tussen kerk en staat en beschrijft hij wat hun respectievelijke rollen zouden moeten zijn. De staat had volgens Locke als enige doel het beschermen en bevorderen van burgerlijke zaken, dat wil zeggen: ‘de vrijheid, de integriteit van het lichaam en zijn bescherming tegen pijn, het bezit van uitwendige goederen zoals land, geld, meubels, enz...’ Net als Locke maakte Jefferson een helder onderscheid tussen burgerlijke en religieuze aangelegenheden en ontleende aan hem het idee dat een religieuze vereniging niet anders was dan iedere andere vereniging. Jefferson verankerde de burgerlijke vrijheid expliciet: ‘Onze burgerrechten zijn niet afhankelijk van onze religieuze opvattingen’. De zeggenschap van de kerk beperkte zich tot haar eigen leden, die vrijwillig toetreden en burgers mochten in de samenleving niet gehinderd worden vanwege hun lidmaatschap van een bepaalde gemeente. Omgekeerd hadden geloofswaarheden volgens beiden genoeg aan zichzelf en zelden hulp van heersers nodig gehad.

Hoofdkussen van Napoleon

Na zijn periode als Lagerhuislid klom Jefferson op tot gouverneur van Virginia en in 1784 vertrok hij als ambassadeur van de kersverse staat naar Frankrijk. In Parijs raakte Jefferson bevriend met vooraanstaande intellectuelen die zijn denken zouden beïnvloeden, onder wie markies Lafayette – drijvende kracht achter de Franse Revolutie – en Thomas Paine – wiens controversiële pamflet Common Sense onder het hoofdkussen van Napoleon zou belanden. Ook schreef hij, op verzoek van Lafayette een handvest voor de rechten van Franse burgers. Toen Jefferson in 1786 Londen bezocht, ontmoette hij daar de beroemde wetenschapper en theoloog Joseph Priestley, die een grote invloed zou hebben op zijn religieuze ideeën. Veel van Jeffersons intellectuele vrienden waren deïst, impliciet of expliciet. Deïsten stelden dat bepaalde geloofsovertuigingen aangeboren waren en achterhaald konden worden door gebruik van de rede, in plaats van door openbaringen of de kerk. De deïsten zagen God niet als een soort menselijke figuur die zich bemoeit met de gang van zaken in de wereld, maar als schepper en ordenende kracht in de natuur. God was het fundament van de natuurwetten en zo werden religie en de nieuwe natuurwetenschappen met elkaar verenigd. Het deïsme werd groot in Engeland, door onder andere Locke en Bolingbroke, en werd overgenomen door de radicale denkers uit Frankrijk. Voltaire en Pope, maar ook Spinoza, die ontkenden zij het bestaan van God niet, terwijl bijvoorbeeld Diderot en d’Holbach dat wel deden. De meeste gelovigen gooiden de termen ‘heiden’, ‘atheïst’ en ‘deïst’ op één hoop. Uit Jeffersons brieven en geschriften blijkt echter duidelijk dat hij een deïst was en zeker geen atheïst, aangezien hij zijn geloof in het bestaan van God meermaals expliciet benadrukte. Naast deïst was Jefferson ook unitarist. Het unitarisme was de christelijke stroming die streed tegen de doctrine van de Heilige Drie-eenheid. Volgens unitaristen bestond er geen drievoudige God en was Jezus niet goddelijk, maar menselijk. Joseph Priestley was een van de belangrijkste leiders van het unitarisme. Hij schreef dat de driedeling van Plato en het platonisme het christendom hadden vertroebeld en verpest.

Jefferson volgde Priestleys felle kritiek op de doctrine van de Drie-eenheid en Plato, en tot op zekere hoogte ook zijn ideeën over Jezus. In een brief van 26 juni 1822 schreef hij zelfs dat hij het toejuichte dat de ware doctrine van één God herleefde en dat hij erop vertrouwde dat er toen geen jonge man in de Verenigde Staten was die niet als unitarist zou sterven. een halve eeuw eerder leefde, werden gezien als deïsten. Ondanks de vele beschuldigingen van atheïsme, ontkenden zij het bestaan van God niet, terwijl bijvoorbeeld Diderot en d’Holbach dat wel deden. De meeste gelovigen gooiden de termen ‘heiden’, ‘atheïst’ en ‘deïst’ op één hoop. Uit Jeffersons brieven en geschriften blijkt echter duidelijk dat hij een deïst was en zeker geen atheïst, aangezien hij zijn geloof in het bestaan van God meermaals expliciet benadrukte. Naast deïst was Jefferson ook unitarist. Het unitarisme was de christelijke stroming die streed tegen de doctrine van de Heilige Drie-eenheid. Volgens unitaristen bestond er geen drievoudige God en was Jezus niet goddelijk, maar menselijk. Joseph Priestley was een van de belangrijkste leiders van het unitarisme. Hij schreef dat de driedeling van Plato en het platonisme het christendom hadden vertroebeld en verpest.

Jefferson volgde Priestleys felle kritiek op de doctrine van de Drie-eenheid en Plato, en tot op zekere hoogte ook zijn ideeën over Jezus. In een brief van 26 juni 1822 schreef hij zelfs dat hij het toejuichte dat de ware doctrine van één God herleefde en dat hij erop vertrouwde dat er toen geen jonge man in de Verenigde Staten was die niet als unitarist zou sterven.

Socrates en Jezus

Priestleys Socrates and Jesus Compared uit 1803 was voor Jeffersons Bijbelproject misschien wel het belangrijkste boek, want het lezen van dit werk zette hem aan tot het samenstellen van zijn korte syllabus en zijn twee daaropvolgende bijbelselecties. Priestley stelde dat Socrates en Jezus niet veel van elkaar verschilden, maar Jezus had het voordeel dat zijn volgelingen meer respect voor hem hadden omdat hij wonderen kon verrichten. Bovendien was het monotheïsme van Jezus sterker dan het polytheïsme van Socrates en beriep Jezus zich op geopenbaarde religie. Priestleys idee van het vergelijken van de Griekse en christelijke moraal boeide Jefferson mateloos. Jefferson was niet overtuigd van Jezus’ goddelijke inspiratie, maar was het wel met Priestley eens dat zijn moraal beter was dan die van Jezus’ voorgangers. De klassieke denkers werden door Jefferson bewonderd en het feit dat Priestley hen niet beschimpte beviel hem. Om een verdere vergelijking te kunnen maken en tot een goede waardering te komen van de lessen van Jezus, was het volgens Jefferson nodig zijn moraal te destilleren uit de evangeliën.

Jefferson ontving een exemplaar van Socrates and Jesus Compared toen hij net twee jaar president van de Verenigde Staten was. De Federalisten hadden felle smeercampagnes gelanceerd tegen Jefferson in zijn strijd met John Adams om het presidentschap. Jefferson werd door de Federalisten zwaar onder vuur genomen en op allerlei manieren van atheïsme beschuldigd. Aangespoord door het werkje van Priestley besloot hij zijn geloofsopvattingen te onthullen aan een select groepje vrienden.

Toen Adams en Jefferson de strijdbijl hadden begraven en weer geregeld naar elkaar schreven, kwamen ze te spreken over hun vroegere vriend Priestley en geloofsopvattingen in het algemeen. Jefferson onthulde aan Adams zijn plannen om de woorden van Jezus uit de evangeliën te zeven, als ‘diamanten uit mesthopen’. Adams spoorde hem aan om zich weer in het onderwerp te verdiepen en in 1819 begon Jefferson in het geheim aan zijn uiteindelijke Bijbel.

Broederschap en naastenliefde

Omdat Jefferson de Bijbel zag als een historische tekst, die door gebrekkige mensenhanden was opgetekend, probeerde hij de zinnige passages uit de evangeliën te scheiden van alle onbetrouwbare en onzuivere overleveringen. In geest met de Verlichting liet hij daarbij de verschillende wonderen die Jezus verrichte links liggen. Die waren volgens hem niet te verenigen met de rede, die God ons had gegeven om de waarheid over de wereld te ontrafelen. Jefferson sneed – letterlijk – met een scherp mesje de door hem geselecteerde verzen uit de Bijbel. Hij gebruikte daarvoor acht exemplaren en plakte de knipsel achterelkaar in vier kolommen, in het Oudgrieks, Latijn, Frans en Engels. Een eenvoudige, maar mooie moraal bleef vervolgens over: een van broederschap en naastenliefde.

Dat was volgens Jefferson de kern van het christelijk geloof. Na hun felle politieke strijd bracht het geloof ook Adams en Jefferson weer bij elkaar. Op 4 juli 1826 overleed John Adams, op de vijftigste verjaardag van de Amerikaanse Onafhankelijkheid. De rivaliteit tussen de oude vrienden was nog niet volledig uitgewist, want zijn laatste woorden zouden zijn geweest: ‘Thomas Jefferson still lives.’ Maar vijf uur eerder, precies op dezelfde dag, was op 82-jarige leeftijd ook Thomas Jefferson overleden.

De Bijbel: een historische of goddelijke tekst?

Jefferson benadert de Bijbel als een historische tekst die door mensen geschreven is. Hij treedt hiermee in de voetstappen van tijdgenoten als Thomas Paine en Joseph Priestley, die vóór hem al de Bijbel op tegenstrijdigheden hadden onderzocht. De lezing van deze Verlichtingsfilosofen is zo radicaal omdat ze stellen dat hele delen van de Bijbel simpelweg onwaar zijn. Volgens hem waren de profetieën – die voorspellen wat Jezus zou doen – er pas retrospectief ingezet zodat ze gegarandeerd uitkwamen. Al deze zaken kunnen niet serieus genomen worden omdat ze rationeel niet te verklaren zijn. God heeft de mens de rede gegeven om de waarheid te ontdekken, volgens Jefferson, en alles wat niet aan die maatstaf kan voldoen, is onwaar.

Is Jezus de zoon van God of een gewone sterveling?

De Jefferson Bijbel bestaat volledig uit delen van het Nieuwe Testament, waar Jefferson een bijzondere interpretatie van geeft. Hij is een voorstander van het unitarisme. Deze christelijke stroming ontkent het bestaan van de Drie-eenheid en reduceert Jezus tot een normaal mens. Jefferson vat Jezus op als een filosoof, die hoogstens een enorm charisma had waardoor zijn volgelingen hem wonderen toeschreven. De taak die Jefferson zichzelf stelt, is om de waardevolle lessen van Jezus te destilleren uit alle verzinsels en tegenstrijdigheden die je in de evangeliën kan vinden. Jefferson beschouwde deze interpretatie zelf niet als atheïstisch: Jezus is dan misschien slechts een mens, de moraal die hij predikt komt wel het dichtstbij de God gegeven moraal.

De scheiding tussen kerk en staat is onder meer gebaseerd op het idee dat je mensen niet kunt dwingen om te geloven. Dit idee staat centraal in de Jeffersons Act for Establishing Religious Freedom. Deze wet is direct geïnspireerd door John Locke’s Brief over tolerantie. Hierin stelt Locke dat zelfs als de staat het zou willen, die niet in staat is om mensen tot een bepaald geloof te bekeren. Het ware geloof kan alleen uit innerlijke overtuiging verkregen worden. Het maximale wat de staat kan bereiken, is dat mensen uiterlijke verplichtingen van een bepaald geloof gehoorzamen. Jefferson is het volkomen eens met Locke en voegt eraan toe dat ieder mens zelf verantwoordelijk is voor de zorg van zijn ziel.

Voor Filosofie Magazine schreven Sadije Bunjaku en ik dit essay over De Jefferson Bijbel die wij samen vertaalden.

Lees ook mijn profiel van Blaise Pascal.
Posted by Thomas in Tekst
essay: Whitman en democratie (De Fusie)

essay: Whitman en democratie (De Fusie)

De Fusie publiceerde mijn essay over Walt Whitman, democratie en literatuur ten tijde van Trump

Literatuur ten tijde van Trump

literatuur
Wat is het belangrijkst in een democratie? De stem van het volk, betrouwbare politieke leiders en eerlijke verkiezingen? Of geld, media-aandacht en machtige vrienden? Het laatste, als je kijkt naar de voorverkiezingen om het Amerikaanse presidentschap. Halverwege de 19e eeuw bekritiseerde dichter en bohemien Walt Whitman een leegte in de Amerikaanse politiek die vandaag nog bestaat. Voor hem was er maar één oplossing: nieuwe literatuur.

Toen Walt Whitman zijn Leaves of Grass publiceerde, stond niet vast dat hij zou uitgroeien tot een van de grootste Amerikaanse dichters, met een vernieuwende blik op democratie. Zonder zijn naam op het titelblad en van zijn eigen geld liet hij in 1855 nog geen 800 exemplaren drukken van de dichtbundel die hem beroemd maakte. Leaves of Grass stond vol aanstootgevende, seksuele beelden: ‘I pour the stuff to start sons and daughters fit for these States, I press with slow rude muscle.’ Velen vonden het daarom obsceen, waardeloos en pretentieus.

In 1861 werd de nog prille Amerikaanse democratie geschokt door het uitbreken van de burgeroorlog. Whitman meldde zich aan als vrijwillige verpleger en maakte zo de gruwelijkheden van de oorlog van dichtbij mee. Vijf jaar later zag hij dat de Amerikanen na de oorlog de doden geen eer aan deden. Het idee van de Unie waarvoor men had gevochten, maakte plaats voor een verliefdheid op geld. Het was een periode van snelle industrialisering en het opkomende corporate capitalism. Whitman laakte de intellectuele leegte en het veronachtzamen van cultuur:

Never was there, perhaps, more hollowness at heart than at present, and here in the United States.

Welke rol konden gedichten, literatuur en kunst nog spelen in zo’n tijd? In het geestdriftige essay Democratic Vistas gaf Whitman een antwoord op die vraag. De literatuur moest niets minder teweeg brengen dan een revolutie in het bewustzijn en de geestelijke opvoeding van het Amerikaanse volk. Hij riep op tot nieuwe literatuur die niet langer het establishment bevestigde. De verhalen van Homerus vond Whitman prachtig, maar ze gingen over goddelijke koningen en voor hen was geen plaats in zijn ideaalbeeld van de Amerikaanse democratie.

vistas
Het genie van Whitman ligt in zijn nieuwe visie op democratie. Het woord werd volgens hem zo vaak gebruikt, maar nooit echt gevangen: ‘We have frequently printed the word Democracy. Yet I cannot too often repeat that it is a word the real gist of which still sleeps.’ Hoewel hij zelf ook geen sluitende definitie geeft, biedt hij wel een inspirerende invulling van het begrip. Bij Whitman vinden we geen verhandeling over het oude Athene, maar een vergezicht voor de toekomst. Democratie was niet zozeer een regeringsvorm, maar een middel om burgers te inspireren en tot intellectuele bloei te laten komen.

Whitmans nieuwe ‘democratische literatuur’ betekende dat er serieuze aandacht moest komen voor de gewone man en vrouw. Er moest recht worden gedaan aan hun complexiteit en hun gevoelens en angsten. De literatuur moest laten zien dat mensen meer waren dan consumenten. Materialisme en koopzucht moesten vervangen worden door nieuwe woorden, symbolen en verhalen waaraan men zich kon vasthouden.

Literatuur kan helpen door de cultuur – het geheel van gewoontes en gebruiken – te veranderen. Whitman verstaat onder cultuur niet alleen expliciete uitingen in kunst en taal, maar ook alle voorkeuren, inzichten en dromen die leven in een samenleving. Cultuur vormt het alledaagse leven, vandaar dat literatuur zo’n cruciale rol krijgt toebedeeld. Ook de vaardigheden die we oefenen bij het lezen van literatuur zijn volgens Whitman belangrijk. Met kritisch lezen trainen we namelijk dezelfde eigenschappen die nodig zijn voor democratisch burgerschap: bevragen, beoordelen en zelfonderzoek.

Een geslaagd literair werk is voor Whitman geen volmaakt museumstuk om bewonderd te worden als een tijdloos toppunt uit de menselijke geschiedenis. Literatuur zit altijd vol ideeën en stemmen uit de tijd waarin ze is geschreven, waarmee we in gesprek moeten gaan. De confrontatie met die ideeën maakt literatuur waardevol. Literatuur moet de lezer dus aanzetten tot nadenken en het schrijven van een eigen boek, gedicht of essay.

Een geslaagd literair werk is voor Whitman geen volmaakt museumstuk om bewonderd te worden als een tijdloos toppunt uit de menselijke geschiedenis

Centraal in Whitmans democratie staan de literaire of maatschappelijke ontmoetingen met anderen. De verhouding tot mensen met een ander uiterlijk, andere overtuigingen en andere gewoontes is essentieel voor zelfontwikkeling. Probeer je voor te stellen hoe je je verhoudt tot ieder ander persoon in de samenleving, van de rijkste en machtigste tot de zelfkant van de maatschappij. Die ontmoetingen halen kwaliteiten in ons naar boven als flexibiliteit, het sluiten van compromissen en, niet in de laatste plaats, zelfreflectie. We moeten verschillen liefhebben; een behartigenswaardige leus in onze xenofobe tijd.

Consumentisme, xenofobie, de heiligverklaring van de economie en de invloed van het grote geld in de verkiezingen: de tendensen waartegen Whitman protesteerde zijn makkelijk te herkennen in een samenleving die Trump kiest als een van haar leiders. Omdat onze gewoontes en persoonlijkheden worden gevormd door literatuur, muziek en kunst, zijn dat de middelen voor verandering. Zij kunnen ons helpen bij onze ontwikkeling tot minder angstige individuen die voor meer leven dan alleen materiële welvaart.

Whitman leert ons bovendien dat democratie meer is dan een vorm van bestuur. Als de democratie niet dieper in onze harten komt, zal haar kracht gebrekkig zijn en is haar groei twijfelachtig. Een actuele waarschuwing, nu veel Amerikanen hun politieke systeem ‘rigged’ en ‘broke’ noemen. We moeten ons echter niet cynisch afzijdig houden, maar juist krachtig engageren en werken aan democratie voorbij geld, roem en macht.

Posted by Thomas in Tekst
recensie: Kierkegaard anders gezien

recensie: Kierkegaard anders gezien

Voor iFilosofie #17 schreef ik deze recensie van Kierkegaard anders gezien van Jan Keij.

kierkegaard anders

Toen Søren Kierkegaard naar het gymnasium ging, kreeg hij van zijn strenggelovige vader de opdracht steeds de derde beste van zijn klas te worden. Die opgave was eigenlijk nog moeilijker dan de beste te worden. Kierkegaard moest daarvoor namelijk niet alleen goede cijfers behalen, maar ook het inzicht hebben wie de tweede en wie de vierde beste was en precies tussen beide eindigen. Volgens Jan Keij is deze fantastische anekdote onderdeel van het saaiste hoofdstuk uit zijn boek Kierkegaard anders gezien. Dat belooft veel goeds.

Aan de slag met Kierkegaard
Waar andere inleidingen op het werk van Kierkegaard doorgaans beginnen met een schets van zijn leven – Kierkegaards levensverhaal is gezien de persoonlijke aard van zijn filosofie relevanter dan bij vele andere denkers – wil Keij het denken van Kierkegaard op een andere manier toegankelijk maken. Ook van academische standaarden wil Keij niets weten: dat is maar ‘theoretisch gemuggenzift tot op de millimeter, op een abstract niveau’.

Geen brave biografie, geen verhandeling over het existentialisme, en geen waarschuwende opmerkingen over het interpreteren van Kierkegaards pseudonieme teksten. In plaats daarvan kiest Keij voor een korte levensschets in anekdotes, een indruk van Hegels invloed op Kierkegaard en vervolgens een eigenzinnige, hedendaagse uitleg aan de hand van verschillende filosofen. De teksten van de grootste Deense denker zijn volgens Keij namelijk vooral bedoeld om zelf mee aan de slag te gaan.

De differentiedenker
Alsof de filosofie van Kierkegaard op zich nog niet ingewikkeld genoeg is, wijdt Keij direct na de inleiding een hoofdstuk aan Hegel. ‘We moeten het even hebben over Hegel,’ waarschuwt hij. Om de geïnteresseerde leek binnenboord te houden belooft hij er opwindend over te schrijven en garandeert hij dat doorlezen loont. En dan begint het moeilijke.

Hoewel Kierkegaard zich hevig verzette tegen Hegel, ontleende hij aan hem wel de dialectische methode van these, antithese en synthese. Voor Hegel was de dialectiek een manier om de geschiedenis te duiden als een proces waarin tegendelen zich verzoenen en dat toewerkt naar een einddoel. Waar bij Hegel these en antithese oplossen in een synthese, blijven bij Kierkegaard de tegendelen bestaan. Zo zijn we als mens vrij én onvrij, oneindig én eindig, ziel én lichaam. Daarom noemt Keij Kierkegaard de ‘denker die het verschil maakt’ en ‘differentiedenker’ genoemd.

Om te verduidelijken hoe dat zit en hoe Kierkegaard de mens en het zelf ziet, introduceert Keij een eenvoudig schema dat als kapstok dient voor het boek. Dat schema komt maar liefst zeventien keer voor in de lopende tekst en wordt af en toe uitgebreid. Met dit schema bespreekt Keij de drie levensstadia van Kierkegaard, vergelijkt hij zijn ideeën met die van Sartre en relateert ze aan talloze fragmenten uit de literatuur – van Camus en Zweig tot Vasili Grossman en David Mitchell – om Kierkegaards abstracte ideeën te concretiseren.

Links in het schema staan oneindigheid, het eeuwige, vrijheid en ziel – de ‘these’ – en daartegenover staan eindigheid, het tijdelijke, noodzaak en lichaam. In ieder mens verhouden die twee kanten zich tot elkaar – de synthese – en ons bewustzijn daarvan, dat is ons ‘zelf’. Dat zelf ontstaat niet vanzelf, maar wordt geconstitueerd door God.

De christelijke denker
Kierkegaard was een christelijk denker. Hoewel hij in zijn pseudonieme werken verschillende personages opvoerde die allesbehalve vrome christenen waren en hij niets moest hebben van het hypocriete christendom van zijn tijdgenoten, schreef hij onder eigen naam onomwonden dat zijn gehele oeuvre in het teken stond van de ontwikkeling naar het worden van een zelf en een waar christen.

Aan het begin van Het gezichtspunt voor mijn schrijverswerkzaamheid schreef Kierkegaard bijvoorbeeld:

De inhoud van deze korte tekst is dus: wat ik als schrijver werkelijk ben, dat ik religieus schrijver ben en was, dat heel mijn schrijverswerkzaamheid zich tot het christendom verhoudt, tot dit probleem: christen te worden (…).

Voor Keij is het christelijke slechts een laagje dat bij ​
Kierkegaard over de universele religiositeit is gegoten. Maar wie terugdeinst voor Kierkegaards christelijkheid en zijn werken daarom weglegt, gooit volgens Keij het kind met het badwater weg. Hij vraagt de lezer om steeds het woord ‘God’ tussen aanhalingstekens te zetten en bekent dat hij met het christelijke aspect van Kierkegaard weinig kan. Geïnspireerd door Levinas vervangt Keij uiteindelijk God en de relatie met God door de Ander en onze relatie met de Ander. Daarmee completeert Keij zijn schema en is de titel Kierkegaard anders gezien verklaard.

De andere denker
Dat Levinas en Derrida het werk van Kierkegaard radicaal interpreteerden en waar hem dat precies in zat, wordt goed duidelijk. Voor Keij is het christelijke aspect van Kierkegaards denken slechts een laagje. Als bewijs daarvoor citeert Keij verschillende ingewikkelde uitspraken van Levinas, Derrida, Žižek en Vattimo. Maar waarom we God ook bij Kierkegaard zelf zouden moeten vervangen door de Ander, blijft toch de vraag.

Keij’s vrees dat Kierkegaards christelijkheid de hedendaagse lezer afschrikt, lijkt mij ongegrond: zijn teksten en ideeën zijn tegenwoordig juist razend populair bij jonge filosofiestudenten – die echt niet allemaal christelijk zijn. Kierkegaard anders gezien kan aan die populariteit alleen maar bijdragen, want het leest als een enthousiast college, gegeven door een liefhebber.

Soms schiet Keij’s enthousiasme iets uit de bocht: de reflectieve meta-opmerkingen zijn overdadig – hoe goed vergaande reflectie ook past bij Kierkegaard – en de citaten verdienen hier en daar meer uitleg. Ook de terugkerende taalfoutjes zijn storend, maar misschien valt dit onder gemuggenzift op de millimeter. Keij’s voornaamste doel is namelijk de lezer te prikkelen en hem warm te maken voor Kierkegaard, en daarin slaagt hij met verve. Hoewel Keij gelukkig geen strenggelovige vader is, zullen zijn cursisten vanaf nu allemaal hun best doen om derde van de klas te worden en zelf aan de slag te gaan met Kierkegaard.

Posted by Thomas in Tekst
recesensie: Bohumil Hrabal

recesensie: Bohumil Hrabal

Voor de Leestafel van het Nexus Instituut schreef ik deze recensie van Lieve Dubenka van Bohumil Hrabal.

Lieve Dubenka

hrabal
Eind vorig jaar verscheen er een klein boekje dat drie eigenaardige, maar prachtige brieven bevatte. Die brieven, uitgegeven onder de titel Lieve Dubenka, zijn geschreven door een van de grootste Europese verhalenvertellers: de Tsjechische schrijver Bohumil Hrabal.

De brieven zijn gericht aan April Gifford – ‘duben’ is Tsjechisch voor ‘april’ en ‘ka’ is het verkleinwoord, vandaar ‘Dubenka’. Toen zij Hrabals Praagse stamkroeg de Gouden Tijger binnenstapte wist hij meteen dat ‘zijn toekomst in haar ogen lag’. Aan haar schreef hij verschillende brieven, maar hij verstuurde ze nooit.

In Nederland is Hrabal nog betrekkelijk onbekend, maar sinds Kees Mercks verhalen uit zijn zeer omvangrijke oeuvre vertaalt naar het Nederlands, kent hij hier een trouw groepje lezers. Want wie eenmaal begint met het lezen van Hrabal, wil waarschijnlijk niet meer stoppen.

Bier en boeken
Hrabals bekendste verhalen zijn Al te luide eenzaamheid, Ik heb de koning van Engeland bediend en Zwaarbewaakte treinen – het laatste is prachtig verbeeld in een zwart-witfilm van Jiří Menzel. In zijn vertellingen zijn altijd elementen uit zijn eigenaardige leven verweven.

Hij groeide op in een bierbrouwerij in Nymburk en studeerde rechten, totdat de universiteiten gesloten werden in de Tweede Wereldoorlog. Hij werd perronchef en baseerde Zwaarbewaakte treinen op de ervaringen die hij in die periode opdeed. Onder het communistische regime werkte Hrabal in de hoogovens van Kladno, en vervolgens in een papierverwerkingsbedrijf – hij die zoveel boeken zou schrijven, moest ze eerst vernietigen. Daarna was hij eerst nog toneelknecht, voordat hij zich uiteindelijk op het schrijven stortte.

Zijn eerste werken werden door het communistische regime in de ban gedaan, hoewel hij zich niet nadrukkelijk politiek uitliet en zijn kritiek altijd subtiel was. Milan Kundera zei daar ooit over dat ‘een boek van Hrabal meer vrijheid van geest teweegbracht, dan alle anderen, met acties, gebaren en luidruchtige protesten’. Hrabals boeken verschenen daarom als samizdat-uitgaven en ondanks het verbod groeide hij uit tot een schrijver van wereldfaam.

In vrijwel alle recensies en artikelen over Hrabal wordt zijn dood vermeld, omdat de omstandigheden bijzonder waren en zelfmoord een terugkerend thema is in zijn werken. Toen hij in 1997 bij het voeren van de duiven uit het raam viel van de vijfde verdieping van het Bulovka ziekenhuis, was het maar de vraag of dat een ongeluk was.

Gebarsten kop

hrabal
Mercks memoreert in zijn nawoord bij Lieve Dubenka dat Hrabal in de hoogovens ooit een stalen balk tegen het hoofd kreeg. Het kostte hem net niet zijn leven, maar gaf hem wel een ‘barst in zijn kop’, terugkerende migraine en ‘gekte’. Volgens Mercks is Hrabals grootse schrijverschap daarmee begonnen, omdat hij een uitkering kreeg en zich op het schrijven kon richten. Maar het lijkt ook alsof Hrabals waanzinnige, stoere verhalen en de heerlijke overdaad aan details en eindeloze stroom associaties, uit die barst in zijn kop spatten.

Typerend is een van zijn eerste werken, in het Engels vertaald als Dancing Lessons for the Advanced in Age, waarin een oude man eindeloos doorratelt en zijn hele leven opbiecht aan drie zonnebadende vrouwen in bikini. Het boek bestaat uit slechts één lange, uit de hand gelopen zin, waarin verschillende anekdotes strijden om voorrang.

Hrabals schrijfstijl is een volmaakte stream of consciousness met een eigenzinnige logica van herhalingen. Zijn onderwerpen zijn alledaags: katten, bier, eten, de stad Praag, de mensen om hem heen. Van kroegpraatjes en sterke verhalen tot herinneringen aan hoe in zijn jeugd stukken vlees op een bepaalde manier lagen te spetteren in het vet. Hij weet kleine dingen met humor en gevoel te verbinden aan grote menselijke gevoelens van schuld, jaloezie, prestatiedruk, tederheid en liefde.

De katten

hrabal kat
Lieve Dubenka is een mooie springplank voor een duik in de wereld van Hrabal: je hebt het zo uit en proeft meteen wat de belangrijke thema’s zijn in zijn oeuvre. Een van die thema’s is zijn liefde voor de katten die hij verzorgde in zijn huis in Kersko, en die hem aan het eind van zijn leven overeind hield.

In een eerder verhaal, Autootje, in de bundel Praagse Ironie, krijgt een van zijn poezen jonkies en barst zijn vrouw in tranen uit, omdat ze niet weet wat ze met nog meer katjes aan moeten. Zijn poes kijkt hem verliefd aan, en Hrabal kijkt verliefd en trots terug. Een paar zinnen later stopt hij die pasgeboren poesjes een voor een in een grote postzak, om ze in het bos tegen een berkenstam dood te ranselen.

Als hij de zak in een zelfgegraven graf leegschudt, liggen de jonge poesjes erbij als de dode lichamen op de plaatjes van nazigraven. Na de poezenmoord wordt Hrabal bijna een jaar lang iedere ochtend badend in het zweet wakker uit nachtmerries:

En tijdens die vroege ochtenden stelde ik me geheel ontredderd door al die zelfverwijten voor dat iedereen onder net zulke zelfverwijten gebukt moest gaan die aan oorlogen heeft deelgenomen en miljoenen onschuldige mensen de dood in heeft gejaagd, dat iedereen daaronder gebukt moet gaan die miljoenen mensen uit hun huizen en omgeving heeft verjaagd, en het schoot door me heen dat ik, die al instort bij de gedachte aan het doodslaan van katten en dat er katten van me zouden zijn weggelopen, hoe heftig zou ik dan wel niet instorten als ik een mens zou hebben gedood?

Zo contrasteert Hrabal simpele tederheid met de wreedheden uit de oorlog, en op die manier is de onbevattelijkheid van oorlog toch te bevatten.

Lieve Dubenka
Als de eerste brief in Lieve Dubenka begint met ‘Mijn lieve kleine poezeke is gestorven. Eigenlijk verdwenen.’ weten we dus hoeveel dat voor hem betekent. Vervolgens schiet hij weg in associaties over Flaubert, Dostojevski en Hölderlin aan de hand van een getrokken tarotkaart.

In brief twee – Praag, stad van verborgen herseninfarcten – doet zijn migraine hem denken aan de Memoires van een gek van Flaubert, aan de gekte van zijn lievelingsoom Pepin. Ook duikt een spreuk van Descartes op, larvatus prodeo, ‘gemaskerd door het leven’. Hrabal verwijst met die spreuk naar zichzelf en zijn neiging om zich in te leven in anderen en zo dus ‘gemaskerd’ door het leven te gaan. Hij schreef zijn driedelige autobiografie Verschoven zelfportret bijvoorbeeld vanuit het perspectief van zijn vrouw Pipsi.

In die autobiografie zien we hem worstelen met zijn prestatiedrang, wat hij het ‘nummer één willen zijn’ noemt, maar in de brieven aan Dubenka worstelt hij juist met de gevolgen van zijn roem. Een zekere Jiřinka komt hem bijvoorbeeld herhaaldelijk dronken opzoeken in de Tijger, om een kind van hem te eisen. En wanneer hij in de derde brief in het Bulovka ligt, komen een dame en een heer van de stichting Voer de Vogeltjes aan zijn bed, op zoek naar de Grote Schrijver Hrabal voor een donatie. Net als Jiřinka krijgen ze van Hrabal herhaaldelijk te horen dat ze kunnen opsodemieteren!

Hrabal schrijft net zo makkelijk over de vangst van een drie kilo zware meerval als over de aard van een ware kunstenaar. Uit kleine, persoonlijke observaties weet hij met zijn geweldige associatievermogen te komen tot grote thema’s die ieder mens aangaan. Wie nog nooit van Hrabal gehoord had, zal na Lieve Dubenka al zijn verhalen lezen, en daarna eisen dat zijn overige brieven ook uitgegeven worden.

hrabal

Posted by Thomas in Tekst
recensie: Mijn schrijverswerkzaamheid

recensie: Mijn schrijverswerkzaamheid

Voor iFilosofie #15 schreef ik deze recensie van Mijn schrijverswerkzaamheid van Kiekegaard.

Dandy of christen?

kierkegaard
Wie schrijft over het verleiden van vrouwen, schranspartijen op een chique kasteel en het inwisselen van vrienden, en wie schrijft dat het leven slechts draait om interessante ervaringen, lijkt op het eerste gezicht geen christelijk auteur. Toch is dat precies waar Kierkegaard over schreef en wat hij betoogt in Mijn schrijverswerkzaamheid. In dit boek doet hij de grootste geheimen omtrent zijn schrijverschap uit de doeken.

Mijn schrijverswerkzaamheid is een verzameling van vier teksten waarin Kierkegaard reflecteert op zijn werken en auteurschap: Het gezichtspunt voor mijn schrijverswerkzaamheid, Over mijn schrijverswerkzaamheid, De enkeling en Gewapende neutraliteit. Het grootste deel is Het gezichtspunt voor mijn schrijverswerkzaamheid, dat postuum verscheen. Het gezichtspunt schreef Kierkegaard aanvankelijk als inleiding op een heruitgave van Of/of, maar hij koos toch voor postume publicatie. Waarschijnlijk koos hij daarvoor omdat hij in de tekst een vernietigende maatschappijkritiek neerzet, en zichzelf vervolgens behoorlijk op de borst klopt. Van elke pagina spat de voldoening die Kierkegaard moet hebben gevoeld bij het onthullen van zijn grootste raadsel.

Dat raadsel is de onverenigbaarheid van de werken die hij pseudoniem publiceerde en de werken die hij onder eigen naam liet verschijnen. De pseudoniem werken, bijvoorbeeld De ziekte tot de dood, Vrees en beven, Stadia op de levensweg en vooral Of/of waren populair in zijn tijd en kennen esthetische personages en thema’s. De werken die Kierkegaard onder eigen naam publiceerde, waaronder Opbouwende toespraken en Wat de liefde doet zijn christelijk. Het raadsel is dus of Kierkegaard, die vaak werd gezien als een dandy die feestend en wijn drinkend door het leven ging, samenviel met een van de personages uit zijn pseudonieme werken, of dat hij toch de serieuze christen van de opbouwende toespraken was. In Mijn schrijverswerkzaamheid betoogt Kierkegaard dat zijn hele oeuvre van begin tot eind in dienst stond van het Christen-worden.

De waarheid in bedriegen
Als zijn werk van begin tot eind in teken van christen-zijn en christen-worden stond, waarom koos Kierkegaard dan voor het bedrog van de pseudonieme werken? Ook de meeste lezers van en personages uit de pseudonieme werken zouden zichzelf christen noemen, maar zijn dat volgens Kierkegaard niet in de ware zin. Dat zij ervan overtuigd zijn christen te zijn is volgens Kierkegaard een zinsbegoocheling en zinsbegoochelingen laten zich nooit direct, maar alleen indirect opheffen.

Om iemand te overtuigen, moet je hem opzoeken waar hij is:

als je heel nauwkeurig de plek kunt bepalen waar de ander zich bevindt, en daar kunt beginnen, dan kun je misschien zo gelukkig zijn hem naar de plek te leiden waar jij bent. Want leraar te zijn, dat is niet hetzelfde als zeggen: zo zit het, evenmin is het huiswerk opgeven e.d., nee: leraar te zijn houdt in de lerende te zijn.

Met de pseudonieme werken had Kierkegaard precies dat voor ogen. Hij zocht zijn tijdgenoten op, en uit de populariteit van die werken blijkt dat hij daar goed in slaagde. Zo komt Kierkegaard tot het prachtige idee van iemand ‘de waarheid in bedriegen’.

Gedoemd tot reflectie

kierkegaard2
Hedendaagse lezers hebben nu de keuze of ze zich zonder deze voorkennis onderdompelen in de pseudonieme werken, of dat ze beginnen met de reflecties in Mijn schrijverswerkzaamheid. Moet je deze teksten lezen vóór Kierkegaards andere werken – zodat je van tevoren weet waar je aan toe bent – of juist erna – zodat je weet wat je gelezen hebt?

Wie helemaal onbekend is met de pseudonieme werken van Kierkegaard, zal niet snappen waarom hij zoveel moeite doet om zijn eigen kwalificatie als christelijk auteur te verdedigen. Enige kennis van de pseudonieme werken is dus nodig om Mijn schrijverswerkzaamheid te begrijpen. Daarnaast is het lezen van Mijn schrijverswerkzaamheid vóór andere werken van Kierkegaard te vergelijken met het horen van de clou voordat je het bijbehorende verhaal kent.

Voor wie Kierkegaards werken kent en wil begrijpen is Mijn schrijverswerkzaamheid een zegen, aangezien Kierkegaard onomwonden aangeeft wat het doel van zijn werken was. In dat opzicht is het de sleutel tot zijn oeuvre. Bovendien is het een heel persoonlijke tekst, waarin Kierkegaard zichzelf schetst als kind dat was gezegend met – maar tegelijkertijd ook gedoemd tot – reflectie.

Toch blijft het de vraag of Kierkegaards stelling dat hij altijd al een christelijk auteur was wel standhoudt. Rationaliseert hij niet achteraf? Hoewel de eerste commentatoren van Mijn schrijverswerkzaamheid Kierkegaards reflectieve uitspraken volledig volgden, zijn latere commentatoren zich gaan afvragen of Kierkegaards stelligheid niet met een korreltje zout genomen moet worden. Ook al is Kierkegaards directe toon heel overtuigend, zal de lezer die bekend is met zijn werk altijd op zijn hoede blijven.

Posted by Thomas in Tekst
recensie: Van welk Europa houden wij?

recensie: Van welk Europa houden wij?

Het Nexus Instituut publiceerde in 2015 mijn bespreking van Van welk Europa houden wij? van Dick Pels.

Van welk Europa houden wij?

europa
Met de aanhoudende vrees voor een Grexit en een referendum op komst over een mogelijke Brexit lijkt Europa niet bepaald populair in haar lidstaten. Dat komt doordat we een verkeerd beeld van Europa hebben, namelijk dat van een Brusselse bureaucratie of een verenigde markt. En zoals Jacques Delors ooit zei: “You don’t fall in love with the common market.” Maar wat moet Europa dan wel zijn, kan Europa ons hart nog sneller laten kloppen?

Van welk Europa houden wij? is een vraag die eigenlijk alleen in de titel gesteld wordt. In het essay houdt Dick Pels, GroenLinks-coryfee en oud-directeur van De Helling, een bevlogen en krachtig pleidooi voor Europa. Pels laat de oude Europese droom weer tot de verbeelding spreken en snoert eurosceptici de mond.

Politiek van het hart
Als je Europa ziet als een gedeelde cultuur, houdt zelfs de grootste euroscepticus wel van Europa. We eten Europees voedsel, luisteren Europese muziek, dragen Europese kledingmerken en rijden in Europese auto’s. We zijn allemaal Europeaan omdat we een cultuur delen in zowel voetbal, kleding en popmuziek, als in literatuur, filosofie en kunst. De Europese cultuur zit nu eenmaal in ons, we hebben het alleen niet altijd door.

Als je Europa ziet als een politiek project, houdt de liefde gauw op. Maar het politieke Europa heeft zijn bestaansrecht niet verloren. Het sterkste argument voor Europese eenwording was ‘nooit meer oorlog’. De noodzaak werd direct na de Tweede Wereldoorlog door iedereen gevoeld, maar werd langzaam maar zeker vanzelfsprekend. Pas door de militaire conflicten in Oekraïne wordt het belang van de Europese vrede voor de generaties van na de oorlog langzaam duidelijk.

Het gebrek aan waardering voor het politieke Europa komt deels door de huidige regering. De VVD en de PvdA slagen er niet in kiezers te enthousiasmeren voor Europa omdat ze het project te pragmatisch invullen. Als Europa onze harten moet veroveren, dan moet er ook een ‘politiek van het hart’ zijn. Zo’n politiek van het hart werkt als volgt: kiezers vallen eerst voor emoties, dan voor personen en dan voor rationele argumenten.

Anti-Europeanen
Pro-Europeanen schuwen emoties, terwijl die al jaren succesvol worden uitgebuit door populistische eurosceptici. Zowel in Nederland – Wilders – als in andere Europese landen – Le Pen, Farage, Orbán en De Winter – zijn anti-Europeanen populair en hun succes is meer gebleken dan een hype. Paradoxaal genoeg zijn de anti-Europeanen de afgelopen jaren uitgegroeid tot de bekendste europolitici. Eurosceptici zijn internationaler en Europeser dan ze zelf zouden willen.

Toch moeten we de Europese eurosceptici niet over één kam scheren. De vrees dat het fascisme overal in Europa de kop opsteekt vindt Pels ongegrond. Maar hij stelt dat het evengoed verkeerd is de ogen te sluiten voor overeenkomsten in stijl en inhoud tussen bijvoorbeeld Gouden Dagenraad of Jobbik en het fascisme van de jaren dertig. Naast een populistische stijl en haat tegen Europa, delen ze overigens ook een bewondering voor Poetin.

Sociaal-individualisme
De neopopulistische partijen in Europa beroepen zich allemaal op het begrip ‘vrijheid’ – de Partij Voor de Vrijheid natuurlijk het meest expliciet. Pels noemt dat ‘nationaal-individualisme’: de eigen natie en het eigen individu moeten zo vrij mogelijk zijn. Naties en burgers weten zelf het best wat goed voor hen is, en vrijheid betekent dat je alles mag zeggen.

Daartegenover stelt Pels een gematigde, Europese vrijheid. Die Europese vrijheid houdt in dat iedereen gelijke materiële, politieke en culturele kansen krijgt, maar zonder daarbij anderen te schaden. Om zoveel mogelijk gelijke kansen voor zoveel mogelijk mensen te scheppen, moet individuele vrijheid soms beperkt worden – de vrijheid van extreem machtigen en rijken bijvoorbeeld. Over de norm moet permanent gedebatteerd worden.

Wat Pels hier betoogt is dat het harde, ontspoorde Amerikaanse neoliberalisme in Europa verzacht moet blijven. Zijn Europese droom is een samenleving waarin we voor de ander zorgen; waarin we niet krampachtig vasthouden aan gratis identiteiten zoals etniciteit of nationaliteit; waarin er meer sociale gelijkheid is en minder sociale angst.

Europese democratie
Behalve nationaal-individualistisch zijn de rechtse populisten volgens Pels ook ‘nationaal-democratisch’. Buiten de landsgrenzen kan nooit een echte democratie bestaan. Maar ook op links (bijvoorbeeld bij Cuperus, Plasterk en Marijnissen) is er scepsis over de Europese democratie. Zowel rechtse als linkse eurosceptici stellen dat er geen Europese ‘demos’, een Europees volk met Europese burgers is, omdat de culturen daarvoor te veel verschillen en er geen homogene gemeenschap is.

De Poolse historicus en Buitenlandminister Bronisław Geremek heeft hierover een mooie uitspraak gedaan: “We hebben Europa gemaakt, nu moeten we nog Europeanen maken.” Duitsland of Italië zijn ook eerst politiek verenigd, en pas daarna voelde men zich Duitser of Italiaan.

Hoewel Pels zich bij Geremek lijkt aan te sluiten, oppert hij nog een andere oplossing. Hij maakt onderscheid tussen de populistische en de pluralistische opvatting van democratie. De eerste vloeit voort uit de directe democratie van het klassieke Athene, de tweede vloeit voort uit de indirecte democratie van het liberalisme. Waar de populistische traditie het volk ziet als een homogene morele, culturele en politieke gemeenschap, ziet de liberale traditie het volk als een verzameling van minderheden. Op die manier is de (pluralistische) democratie te rijmen met Europa.

Dat minderheden altijd vertegenwoordigers nodig hebben en dat daarmee altijd een elite ontstaat, is volgens Pels niet erg. Integendeel: er is altijd een groep nodig die op de publieke opinie vooruitloopt en haar niet blindelings volgt. Zolang er een wisselwerking is tussen elite en volk, versterken ze de democratie.

Brussel zou dus meer als een wisselwerkingsdemocratie gevormd moeten worden. Kort gezegd: de Raad zou meer macht moeten afstaan aan de Commissie, die gekozen wordt door het Parlement, dat gekozen wordt door EU-burgers.

Maar hiermee zijn we weer terug bij het oorspronkelijke probleem. Ons hart gaat sneller kloppen van vrede, vrijheid, democratie, maar niet van Europese verkiezingen. Brussel heeft volgens Pels behoefte aan meer democratische legitimiteit, maar ook aan meer ‘smoel’, letterlijk. Want emotionele betrokkenheid bij de Europese politiek ontstaat alleen als er meer aansprekende leiders zijn: meertalige, mediagenieke Europa-optimisten die landsgrenzen overstijgen, zoals Matthias Strolz en Frans Timmermans. Europa zal een elite-project blijven, maar in een personendemocratie is die elite transparant en persoonlijk. Zo zullen we van Europa houden in cultureel-moreel opzicht, maar ook in politiek opzicht.

Europese cappuccino
Pels houdt zich in het essay aan zijn eigen recept: eerst emoties, dan personen, dan argumenten. Het resultaat is dat zijn argumenten hier en daar om meer uitwerking vragen. Dat we Europeaan zijn omdat we spaghetti eten is te kort door de bocht: we eten evengoed Chinees, zonder dat we ons Aziaat voelen. Bovendien drinken we toch Italiaanse en niet Europese cappuccino. Ook bij de Europese vrede zijn vraagtekens te plaatsen: is het niet vooral de verdienste van Amerika en de NAVO dat er vrede is in West-Europa?

Van welk Europa houden wij? is dus eerder een vurig pamflet dan een doorwrochte beschouwing. Het essay is bijzonder rijk, met uitgesproken politieke stellingen, relevante cijfers en inspirerende denkers – van Hendrik de Man en Jacques de Kadt tot Ulrich Beck en Jürgen Habermas. Het bevat zelfs een kort reisverslag naar het Bulgaarse dorpje Kapitan Dimitrievo, het dieptepunt van Europa.

Met gemak neemt Pels de lezer mee in zijn enthousiasme. Uit elke zin spreekt Pels’ liefde voor Europa. Hij verbindt verheven idealen zoals vrede, compassie, beschaving en weerbaarheid tegen het kapitalistische geweld met concrete plannen zoals een Europese energie-unie, Europese belastingen en democratische hervormingen. Door de uitgesproken stellingname zal ook het hart van de anti-Europeaan van dit boekje sneller gaan kloppen.

Posted by Thomas in Tekst
essay: Leszek Kołakowski (iFilosofie)

essay: Leszek Kołakowski (iFilosofie)

Voor iFilosofie #11 schreef ik dit essay over Leszek Kołakowski.

De vrolijke pessimist

Leszek Kolakowski
‘Het marxisme was de grootste fantasie van onze eeuw. Het was de droom van een volmaakt een geworden maatschappij waarin alle aspiraties van de mens vervuld en alle waarden met elkaar verzoend zijn.’ Dit stelde filosoof en ideeënhistoricus Leszek Kołakowski (1927–2009) in 1976. Hij was in ballingschap in Parijs, vrij van de dictatuur en censuur in zijn geboorteland Polen. Maar voordat hij de rotte kanten van de marxistische doctrine blootlegde, was hij zelf een actief marxist die carrière maakte binnen de partij. Hoe groeide een succesvolle, marxistische academicus afkomstig van het Poolse platteland in ballingschap uit tot een filosoof van de vrijheid?

Van Radom naar Oxford
Toen 25 jaar geleden de Berlijnse Muur viel, vroeg het Westen zich af wat voor systeem zich nou werkelijk achter het IJzeren Gordijn had schuilgehouden. Toen de gruwelen van het stalinisme aan het licht kwamen, probeerden westerse intellectuelen die aan de kant van het communisme hadden gestaan, de marxistische ideologie nog enigszins te redden. Stalinisme was volgens hen een verdraaiing van de oorspronkelijke leer van Marx.

Anders dan deze westerse intellectuelen kende Kołakowski het communisme van binnenuit. Geboren in 1927 in de Poolse stad Radom ondervond hij de dictatuur van het totalitaire communisme aan den lijve. Hij groeide op in een intellectuelendorpje op het Poolse platteland, waar hij zichzelf Latijn, Frans en Duits leerde. Op zijn achttiende werd hij lid van de Poolse communistische partij en in de jaren ’50 maakte hij carrière als partijlid en academicus. Aan de universiteit van Warschau werd hij hoogleraar in de filosofie en deed hij onderzoek naar ideeën en opvattingen van vroegere denkers.

Zijn ideeënhistorische werk bracht hem ook naar Nederland. Hij kon Nederlands lezen, maar kon het niet vlot spreken – net goed genoeg om ruzie te maken met een Nederlandse kleermaker. In de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam deed hij onderzoek naar Spinoza en de religieuze sektes en tolerantie uit diens tijd. Tolerantie, pluralisme en verdraagzaamheid ontbraken juist in het Polen van Kołakowski.

Hij ontmoette ooit Sartre die hoog opgaf van journalisten in Rusland: die waren pas echt geëngageerd. Maar tijdens een reis naar Rusland zag Kołakowski dat het dagelijkse leven in het systeem van Stalin niet zo rooskleurig was. Het communisme kende nogal wat schaduwzijdes. Toen Stalin in 1953 stierf gaf dat een impuls aan het revisionisme, aan het idee dat het marxisme omgevormd kon worden om de uitwassen van het stalinisme ongedaan te maken. De Poolse partijvoorzitter Władysław Gomułka was zo iemand en ook Kołakowski was aanvankelijk revisionist. Gomułka koos echter snel een pro-Russische koers, terwijl Kołakowski in zijn geschriften steeds kritischer werd.

Kołakowski vergeleek het communisme met de christelijke kerk. Zoals het christelijk geloof het instituut van de kerk niet per se nodig had, zo had ook het marxisme de communistische partij niet nodig. Zo leverde hij via een kritiek op de kerk verkapt kritiek op de partij. In Wat is socialisme? ging hij nog een stap verder. In dat korte artikel somt hij een lijst met kritiekpunten op waaraan het in het socialisme ontbrak, om te eindigen met:

En nu, let goed op, want we gaan nu vertellen wat socialisme is. Socialisme is een systeem dat … Maar heeft het zin om op al die details in te gaan? Het is heel eenvoudig: socialisme is gewoon echt een wonderlijke zaak.

De censuur weerhield de publicatie van zijn essays en in 1968 werd zijn werk zelfs verboden. Kołakowski werd uit de partij gezet, verloor zijn baan aan de universiteit en werd ontboden bij partijvoorzitter Gomułka. Van hem kreeg Kołakowski te horen dat hij maar beter uit Polen kon vertrekken. Daarop begon zijn ballingschap. Het werd een zwerftocht langs verschillende topuniversiteiten, waarbij hij bevriend raakte met denkers als Charles Taylor (aan McGill University), Alfred Tarski (aan University of California, Berkeley) en Isaiah Berlin (aan All Souls College, Oxford).

Geschiedenis van het marxisme
Kołakowski’s ballingschap begon in Parijs. Daar begon hij aan zijn beroemdste werk: Geschiedenis van het marxisme. In drie flinke boekdelen – deel 2 en 3 schreef hij later in Oxford – behandelt hij de opkomst, bloei en ondergang van het marxisme. Het is een ideeëngeschiedenis van het marxisme, maar tegelijk een kritische beschouwing. Was Lenin eerder nog Kołakowski’s held, in Geschiedenis van het marxisme noemt hij hem een lompe amateur die niet in staat is om te argumenteren.

Kołakowski stelt in Geschiedenis van het marxisme dat het onzin is om te denken dat de goede kanten van het marxisme uit het communisme gedistilleerd kunnen worden. Hij laat eerder zien hoe en in welke omstandigheden het marxisme tot het totalitaire Sovjet-communisme kon uitgroeien. Kołakowski gaat daarbij zeer grondig te werk. Hij begint bij Plato en Plotinus, en behandelt niet alleen Marx, Lenin en Stalin, maar ook minder bekende marxistische denkers.

Zelf vond hij dat de Geschiedenis van het marxisme geen echt handboek was:

Voorts is de auteur niet in staat die afstand tot het onderwerp te bewaren, die verlangd had mogen worden. Van de mensen, van wie de namen genoemd worden in dit deel, kende of ken ik vele persoonlijk; met sommigen was of ben ik bevriend. Sterker nog [ik heb het over] gebeurtenissen waaraan ik zelf heb deelgenomen.

Een academische geschiedenis is misschien gebaat bij afstand. Voor de niet-academische lezer maakt Kołakowski’s vroegere betrokkenheid bij het marxisme de Geschiedenis van het marxisme alleen maar boeiender.

In zijn analyse van maar liefst 1500 pagina’s worden in elk geval drie dingen duidelijk. Ten eerste dat de westerse intellectuelen die zich door het marxisme hadden laten inspireren, zich vergist hebben door het marxisme los te zien van het totalitaire systeem in Oost-Europa dat in naam van het marxisme werd opgebouwd.

Ten tweede wordt duidelijk dat Marx, net als iedere utopische denker, probeerde een sluitend systeem voor de mens te ontwikkelen. Het marxistische ideaal van maatschappelijke eenheid en bevrediging van ieders behoeften was volgens Kołakowski naïef. Dat ideaal doet namelijk geen recht aan de spanning die bestaat tussen bijvoorbeeld vrijheid en gelijkheid en democratie en bestuur. Die spanningen zijn simpelweg niet op te lossen, maar vragen altijd om compromissen.

Ten derde geven de gruwelen van het stalinisme geen vertekend beeld van het marxisme, maar waren eerder een logisch gevolg ervan. De leer van Marx was namelijk zo vaag en tegenstrijdig dat iedere dictator er altijd wel een eigen draai aan kon geven. Volgens Kołakowski waren de waarden van het marxisme contradictoir en over hun praktische implementatie werd gezwegen.

Kołakowski vat het zo samen: “Het communisme was als het ware een bastaard van het socialistische idee. Het is voortgekomen uit een combinatie van vele historische omstandigheden en toevalligheden waarvan de marxistische ideologie er een was.”

Eén opvatting van vrijheid
Voor een intellectueel die het communistische systeem zelf meemaakte, is het niet vreemd dat in zijn denken het begrip vrijheid belangrijk is. Kołakowski’s vriend Isaiah Berlin, die ook de communistische dictatuur ontvluchtte, maakt in zijn beroemd geworden essay Twee opvattingen van vrijheid het onderscheid tussen negatieve en positieve vrijheid. Van negatieve vrijheid is sprake als we niet door regels of wetten beperkt of belemmerd worden – vrijheid van iets. Positieve vrijheid is juist het vermogen om iets te doen – vrijheid tot iets.

Kołakowski vindt dit onderscheid overbodig. Positieve vrijheid is een misvatting. Je kunt niet spreken over positieve vrijheid zonder daar meteen een morele invulling aan te geven, bijvoorbeeld het vermogen om te werken. We verwarren dan volgens Kołakowski een persoonlijke voorkeur, c.q. het vermogen om te werken, met het begrip vrijheid.

Maar het vermogen om te werken geeft ons niet per se meer vrijheid. Kołakowski geeft daarvan een voorbeeld. Neem een concentratiekamp waar mensen gedwongen worden te werken en niemand honger lijdt. In dat geval zou iemand in dat concentratiekamp meer vrijheid hebben dan iemand in een liberale samenleving die niet kan werken en honger heeft. Die conclusie is natuurlijk absurd.

Bovendien hebben we het bij het vermogen om te werken of de afwezigheid van honger eigenlijk niet over vrijheid. Het zijn persoonlijke behoeftes, maar niet per se behoeftes die over vrijheid gaan. We hebben het dan namelijk niet over keuzeruimte of het creëren van iets. Kołakowski heeft dus zowel inhoudelijke als conceptuele bezwaren tegen Berlins positieve vrijheid.

Vrijheid is voor Kołakowski dus (als we het onderscheid toch maken) altijd negatieve vrijheid. Maar meer vrijheid is niet altijd beter en onbeperkte vrijheid bestaat niet. Vrijheid moet altijd tegen andere waarden afgewogen worden; zij is gradueel en iets waarin een balans moet worden gevonden.

Eigenzinnige publieksfilosofie
Op latere leeftijd – hij was weer welkom in Polen – schreef Kołakowski voor een breder publiek. Zijn ideeën over vrijheid vat hij samen in een kort essay dat hij voordroeg op de Poolse televisie. De stukjes die hij maakte voor tv zijn nu gebundeld en vertaald onder de titel Over het alledaagse leven. Kołakowski spreekt daarin over bekende filosofische thema’s die in zijn werk centraal staan, zoals tolerantie, macht, het goede en vrijheid. Daarnaast schrijft hij ook vermakelijk over nietsdoen, reizen en respect voor de natuur. Zijn beschouwingen zijn steeds gecomprimeerd en kernachtig, maar tegelijk goed leesbaar en soms grappig.

In dezelfde stijl weet hij de geschiedenis van de westerse filosofie te vangen in Waarom is er iets en niet niets? Daarin schetst Kołakowski dertig portretten van de grootste denkers, van Socrates tot Jaspers – Marx ontbreekt. Omdat hij geen samenvatting of opsomming van historische feiten geeft, waarschuwt hij studenten die zijn essays voor hun examen willen gebruiken; ze zouden door het gebrek aan feitelijke gegevens ontgoocheld zijn, ze zouden misschien zelfs zakken.

Kołakowski scheef grondige, academische ideeëngeschiedenissen, maar maakte ook toegankelijke essays met prachtige onliners. Enerzijds was hij een pessimist: hij schreef dat de wereld niet vrolijk was, en dat hij hem ook niet vrolijker kon maken. Ook vond hij dat de cultuur verkleuterde. Anderzijds was hij vrolijk: hij schreef een essay met als titel My correct views on everything. Hij schreef 1500 serieus te nemen pagina’s over het marxisme, maar grapte ook in Wat is socialisme? Hij was een filosoof die zowel de dictatuur als de vrijheid begreep.

De titel van dit artikel is ontleend aan het mooie essay van Alicja Gescinska over het leven van Kołakowski.

Posted by Thomas in Tekst
recensie: Wat bezielt Kierkegaard?

recensie: Wat bezielt Kierkegaard?

Voor iFilosofie #10 recenseerde ik de bundel Wat bezielt Kierkegaard? onder redactie van Onno Zijlstra.

Wat bezielt Kierkegaard?

kierkegaard bezielt
Tussen 1843 en 1847 schreef Søren Kierkegaard maar liefst 15 werken en hield hij ook nog een uitgebreid dagboek bij. In die drie geestdriftige jaren vestigde hij zijn reputatie als een van de grootste filosofen uit de geschiedenis. De werken die hij schreef zijn geen korte essays of verhalen, maar literaire, filosofische verhandelingen, waarin hij de basis legde voor het denken over de moderne mens.

In de reeks Kierkegaard Werken verschijnen sinds 2006 nieuwe vertalingen bij Uitgeverij Damon. De vraag is wat Kierkegaard dreef om in zo’n korte tijd zo’n invloedrijk oeuvre op te bouwen. Wat bezielde hem? Om die vraag te beantwoorden is de bundel Wat bezielt Kierkegaard? verschenen. Een aantal experts van de redactieraad hield ter gelegenheid van Kierkegaards 200e verjaardag lezingen over Kierkegaards actualiteit, die gebundeld en aangevuld zijn tot zeven essays.

Je kunt natuurlijk stellen dat Kierkegaard na 160 jaar nog steeds actueel is, maar je kunt dat ook laten zien. Aan de hand van drie thema’s – de enkeling, het offer en het schrijverschap – wordt duidelijk waarin die actualiteit van Kierkegaards werken ligt.

De enkeling
Rob Compaijen gaat in op het thema van de enkeling. Hij geeft een samenvatting van Kierkegaards hoofdwerk Of/of, die ook voor een Kierkegaard-leek heel begrijpelijk is. Compaijen schetst eerst de verschillende levensfases die Kierkegaard onderscheidde. Vervolgens gaat hij in op de vraag of er goede redenen zijn om de esthetische levensfase achter ons te laten. De hedendaagse Schotse filosoof Alasdair MacIntyre meent in zijn beroemde werk After virtue dat daarvoor geen ‘redenen zijn’. Hoewel Compaijen een aantal oplossingen van de hand wijst, gaat hij toch in tegen MacIntyre en komt hij tot een argument om de esthetische levenswijze achter te laten.

Het offer
Desiree Berendsen zet Kierkegaards ideeën van het offer af tegen een paar uitspraken van Hans Teeuwen – een originele manier om de actualiteit van Kierkegaard te testen. In Vrees en beven behandelt Kierkegaard het verhaal van Abraham die zijn zoon Isaak moet offeren. In dat verhaal wordt de relatie tussen religie en ethiek aan de kaak gesteld: God gebiedt Abraham iets dat tegen de geldende moraal ingaat. Teeuwen zou dit afdoen als fundamentalistische onzin en gaat daarbij uit van een autonoom individu. Berendsen betoogt dat we nooit zo’n volledig autonoom individu zijn, maar we zijn altijd afhankelijk van anderen en hoeven niet altijd zelf te kiezen. Wie alleen maar moreel verontwaardigd is door het offer van Abraham, mist het punt van het verhaal.

Het schrijverschap
Vrees en beven maakt, net als Of/of en Stadia op de levensweg deel uit van Kierkegaards pseudonieme werken. In die werken voeren de verschillende pseudonieme auteurs steeds één of meerdere personages op, waardoor er een ongekende rijkheid aan standpunten ontstaat. Onno Zijlstra beschrijft in een vlot essay hoe het schrijverschap van Kierkegaard zich ontwikkelde. Zijlstra contrasteert Kierkegaard met Schopenhauer en maakt duidelijk hoe Kierkegaard zijn schrijverschap inzette om de lezer aan het denken te zetten. Kierkegaard koos niet voor een direct betoog of een verhalende roman, maar voor een mix tussen filosofie, theologie en bellettrie.

In Wat bezielt Kierkegaard? beschouwen de auteurs (weliswaar niet pseudoniem) op hun beurt de verschillende werken en aspecten van Kierkegaards oeuvre. De essays zijn over het algemeen toegankelijk en verhelderend, en zorgen ervoor dat je zin krijgt om zelf in de werken van Kierkegaard te duiken.

Posted by Thomas in Tekst
recensie: Stadia op de levensweg

recensie: Stadia op de levensweg

Voor iFilosofie #8 recenseerde ik Stadia op de levensweg, een pseudoniem werk van Kierkegaard.

Stadia op de levensweg

kierkegaard stadia
Stadia op de levensweg (1845) van Søren Kierkegaard (1813–1855) is beter geschreven, meer filosofisch en toch minder bekend dan zijn hoofdwerk Of/of. Stadia op de levensweg is een boek over liefde, het huwelijk, trouw, maar vooral over de vrouw. Wie het leest komt al gauw de meest misogyne uitspraken uit de filosofie tegen: het leven van een vrouw is zinloos en staat totaal in dienst van de man. Toch baseerde Simone de Beauvoir haar feministische ideeën op Kierkegaards werken en zelfs specifiek op deze passages uit Stadia op de levensweg. Hoe kan het dat een werk dat zo vrouwonvriendelijk lijkt toch de basis werd van het moderne feminisme?

In Of/of (1843) zette Kierkegaard twee levenshoudingen tegenover elkaar, de esthetische en de ethische. De eerste wordt vertegenwoordigd door de ‘verleider’, de tweede door rechter Wilhelm. De papieren van beide personages werden verzameld door Victor Eremita, het pseudoniem van Kierkegaard die zogenaamd de uitgever van Of/of was. Kierkegaard ontwierp dit complexe verhaal van personages en pseudoniemen om zijn lezers zelf aan het denken te zetten via indirecte mededelingen. Naast deze pseudonieme werken publiceerde Kierkegaard ook verhandelingen onder zijn eigen naam, waarin hij een religieuze levenshouding uiteenzette.

Stadia op de levensweg is een pseudoniem werk. De ideeën uit Of/of worden uitgediept en een derde, ethisch-religieuze levenshouding wordt toegevoegd. Het eerste deel (esthetisch) is een verslag van William Afham van een feestmaal dat hij heeft bijgewoond. Het tweede deel (ethisch) bestaat uit een repliek van rechter Wilhelm op het eerste deel, in de vorm van een pleidooi voor het huwelijk. In het derde deel (ethisch-religieus) vertelt Frater Taciturnus dat hij het dagboek van een zekere man heeft gevonden. De man heeft zijn verloving verbroken en twijfelt of hij daar wel goed aan heeft gedaan.

kierkegaards stadia
William Afhams verslag van het feestmaal heet In vino veritas: in wijn schuilt de waarheid. Vijf welgestelde Deense heren komen bijeen op een kasteel buiten de stad voor een exorbitant banket. Zij houden, beneveld en ongeremd, ieder een voordracht over de liefde tussen de man en de vrouw. De eerste die aan het woord komt is een jonge man, die stelt dat de liefde voor een vrouw de man belachelijk maakt en zijn denken vertroebelt. De tweede spreker is gastheer Constantin Constantius, die de vrouw ziet als een grap, omdat ze zwetst en zichzelf tegenspreekt. De derde is Victor Eremita, dezelfde van Of/of, die “zijn ziel concentreert op de dank dat hij geen vrouw is geworden, want haar leven is zinloos”. De vierde is een couturier, die stelt dat vrouwen alleen maar aan mode kunnen denken. Als laatst spreekt Johannes de Verleider en hij noemt de vrouw een list van de Goden waar hij niet intrapt.

Alles dat binnen het pseudonieme werk van Kierkegaard valt moet voorzichtig geïnterpreteerd worden – dus ook deze redevoeringen. De grootste valkuil is om de meningen van zijn pseudoniemen en personages gelijk te stellen aan Kierkegaards eigen meningen. Uit deze passages alleen kunnen we dus niet concluderen dat Kierkegaard een vrouwenhater was.

Ook Simone de Beauvoir lijkt zich hierin af en toe te verslikken wanneer ze verwijst naar Kierkegaard in plaats van een personage. De Beauvoir opent het tweede deel van De tweede sekse (1949) met een citaat uit In vino veritas: “Wat een ongeluk vrouw te zijn! Maar het grootste ongeluk is wel dat de vrouw in wezen niet begrijpt dat het een ongeluk is.” Ze schrijft het toe aan Kierkegaard zelf, maar het gaat in feite om een uitspraak van Victor Eremita.

beauvoir
Maar de vraag blijft waarom Beauvoir verwijst naar een misogyne uitspraak. Het ongeluk van de vrouw bestaat er volgens Victor Eremita uit dat zij een negatief subject is. De vrouw bestaat volgens hem alleen om de man te laten excelleren. Een meisje kan een man tot dappere ridder maken. Deze visie op de vrouw is precies datgene waar we ons volgens Beauvoir tegen af moeten zetten.

Uit de werken die hij onder zijn eigen naam publiceerde blijkt dat Kierkegaard de lezer in zijn oeuvre wil meenemen van het esthetische via het ethische naar het ethisch-religieuze stadium. Kierkegaard wil de lezer laten inzien dat de afstandelijke, ironische houding van de estheten niet leidt tot een waar zelf. Parallel daaraan stelt Beauvoir dat vrouwen zich moeten verzetten tegen de door mannen overheerste wereld. In die zin moeten vrouwen ‘begrijpen dat het een ongeluk is om een vrouw te zijn’.

Wie Stadia op de levensweg leest moet zich dus niet laten afschrikken door de misogyne uitspraken van de estheten, maar zich afvragen hoe hij of zij in het leven staat. De personages zijn modellen en hun handelingen zijn de grondpatronen voor de weg naar een eigen, authentiek zelf. De lezer wordt uitgenodigd om net zoveel te reflecteren als de personages. De gelaagdheid, personages en mooie zinnen maken Stadia op de levensweg een intrigerend werk. Bovendien levert het minstens zoveel citeerbare zinnen op als Of/of.

Posted by Thomas in Tekst
recensie: Nathan de Wijze

recensie: Nathan de Wijze

Voor iFilosofie #8 recenseerde ik Nathan de Wijze van Lessing, vertaald door Jabik Veenbaas.

Nathan de Wijze

nathan
Gotthold Ephraim Lessing (1729–1781) geldt als een reus van de Duitse literatuur. Hij wordt vergeleken met Voltaire en zijn toneelstukken inspireerden Goethe en Schiller. Ook recentere denkers als Thomas Mann, Hannah Arendt en Peter Sloterdijk lieten zich door Lessing inspireren. Dat komt door de krachtige boodschap van religieuze verdraagzaamheid die Lessing uitsprak in zijn meesterwerk Nathan de Wijze (1779). Nathan de Wijze werd hét stuk van de Verlichting en heeft een boodschap die nog steeds gehoord moet worden. Lessing bond de strijd aan met de religieuze bekrompenheid en het antisemitisme van zijn tijd. Hij werd daarom na zijn dood beschuldigd van spinozisme. Ironisch genoeg leidde dat er niet toe dat Lessings reputatie beschadigde, maar dat de reputatie van Spinoza verbeterde.

De Lutherse predikant Melchior Goeze werd de vijand tegen wie hij polemiseerde. Die strijd leidde tot een publicatieverbod voor Lessing, dat hij slim ontweek door een toneelstuk te schrijven. Met Nathan de Wijze revancheerde hij zich op Goeze. In het stuk zitten ook verwijzingen naar de ideeën van Goeze. Lessing legt de dogmatische, antisemitische patriarch van Jerusalem bijvoorbeeld deze woorden in de mond:

Zie hoezeer het trotse menselijke verstand zich in het geestelijke vergissen kan! – Welzeker! Is de kwestie maar een spel van het vernuft, dan loont het niet de moeite om zich er serieus in te verdiepen. Daarvoor moet ik mijnheer naar het toneel verwijzen, waar men pro en contra van zo’n kwestie onder luid applaus breed uit kan meten.

De kwestie waar het Lessing om ging was dat de Bijbel geen goddelijke openbaring was en dat het christendom toleranter moest zijn ten opzichte van andere geloven.

In Nathan de wijze komt de nadruk op tolerantie op verschillende manieren naar voren. Het stuk speelt zich af in Jerusalem ten tijde van de kruistochten. Jerusalem is in handen van de moslims en de christenen proberen de stad terug te veroveren. Toch gaan de moslims, christenen en joden in Jerusalem redelijk gemoedelijk met elkaar om en het oorlogsgeweld blijft buiten de stadsmuren. Lessings kiest voor deze situering omdat juist het jodendom en de islam in die tijd de dragers van de cultuur waren.

Ieder belangrijk personage vertegenwoordigt een geloof. Hoofdpersoon Nathan is een joodse koopman. Deze keuze voor een joodse hoofdpersoon, die bovendien wijs is, is Lessings sterkste statement tegen het antisemitisme. Hij modelleerde Nathan naar zijn goede schaakvriend, de filosoof Mozes Mendelssohn. De islam wordt onder meer vertegenwoordigd door Saladin, de sultan van Jerusalem, en ook hij is een wijs en verdraagzaam man. Zo spaart hij bijvoorbeeld het leven van een gevangengenomen tempelier.

De christenen komen er beduidend minder goed vanaf. De tempelier die aan het begin van het verhaal de dochter van Nathan redt, weigert aanvankelijk om te spreken met het joodse meisje. De christelijke patriarch wordt zelfs afgeschilderd als een soort duivel die maar wat graag joden verbrandt. Zijn religieuze onverdraagzaamheid wordt door Saladin veroordeeld.

Die veroordelingen van onverdraagzaamheid, en oproepen tot verdraagzaamheid maken Lessings boodschap ondubbelzinnig. Het sterkst is deze toespraak van Nathan tegen de tempelier:

Komaan, wij moeten, moeten vrienden zijn! – Veracht mijn volk zoveel u wilt. We hebben beiden ons volk niet uitgekozen. zijn wij soms ons volk? Wat wil dat zeggen: volk? Zijn soms een jood en christen eerder jood en christen dan mens?

De situering, de personages en hun uitspraken dragen dus openheid, tolerantie en verdraagzaamheid uit. De juiste houding wordt duidelijk uit de parabel van de ringen, de kern van het toneelstuk. Deze parabel ontleent Lessing uit het derde verhaal van de eerste dag in de Decamerone. Daarin probeert Saladin geld te lenen van de rijke jood Melchizedek. Omdat Melchizedek gierig is, verzint Saladin een valstrik en vraagt aan Melchizedek welk geloof het ware is: het joodse, het Saraceense of het christelijke. Melchizedek doorziet de valstrik en vertelt Saladin van een vader met drie zoons. De vader had één peperdure ring die zijn dierbaarste zoon zou erven, die daarmee de meerdere van de anderen zou zijn. De vader houdt van alle drie evenveel en besluit in het geheim twee identieke ringen te maken. Na zijn dood hebben alle drie de broers een ring, maar geen van hen weet welke de ware is. Zo is het ook met de drie geloven.

In de versie van Lessing vertelt Nathan de parabel aan Saladin, en heeft de ring de toverkracht om de eigenaar bij God en mens geliefd te maken. Wanneer de drie broers ruziën over wie de echte ring heeft, oordeelt een rechter dat ze moeten proberen de kracht uit hun ring te halen om te zien wie de echte heeft. Zo is het volgens Nathan ook met de islam, het jodendom en het christendom. Na het horen van deze parabel verzoent Saladin zich met Nathan en beaamt hij zijn wijsheid. Lessings toevoegingen maken de parabel dus meer filosofisch. De strekking is dat er niet één waar geloof is, maar dat iedere gelovige het beste uit zijn geloof moet halen.

Lessing druiste met Nathan de Wijze tegen zijn tijd in. Het stuk roept op tot tolerantie en is prachtig geschreven. Ook al gaat het over een serieuze zaak, het is geestig, het leest als een klucht en het heeft een grappige ontknoping. Bovendien is het goed leesbaar, ook voor mensen die doorgaans geen toneelstukken lezen. Hoe Nathan de Wijze invloed had op Mann, Arendt en Sloterdijk, en waarom het nog steeds actueel is, hoort u van Jabik Veenbaas in dit video-interview.

Posted by Thomas in Tekst
recensie: Waarheid en methode

recensie: Waarheid en methode

Het Nexus Instituut publiceerde mijn bespreking van Gadamers meesterwerk Waarheid en methode

Waarheid en methode

gadamer
Hermes was de boodschapper van de Griekse goden. Het was zijn taak om de wetten van de goden te verkondigen aan de sterfelijken. Die goddelijke bevelen moest hij op zo’n manier brengen dat de sterfelijken het verstonden en begrepen, dus vertaalt Hermes de berichten uit de godenwereld naar de wereld van de mensen. Naar hem werd de interpretatieleer genoemd: de hermeneutiek. Het overdragen uit de context van een andere wereld naar de eigen wereld werd de basisbetekenis van de hermeneutiek.

Ieder mens interpreteert. We zijn voortdurend bezig met verstaan, begrijpen en zoeken naar waarheid. Als het om waarheid gaat, lijkt een verhaal over Griekse goden niet opgewassen tegen de moderne natuurwetenschappen. In Waarheid en methode (1960) toont Hans-Georg Gadamer(1900–2002) echter aan dat een Oudgriekse mythe meer met waarheid te maken heeft dan je zou denken. De natuurwetenschappen hebben de waarheid niet in pacht. Ook uit kunst en traditie spreekt een zekere waarheid, een waarheid die vooraf gaat aan de wetenschap. Alle mensen zijn ingebed in een traditie en vanuit deze traditie proberen we tot begrip te komen. Dat is de kern van de filosofische hermeneutiek die Gadamer uitwerkt.

Gadamer biedt troost aan iedereen die zijn eigen magnum opus nog niet geschreven heeft in zijn jongere jaren: pas op 60-jarige leeftijd publiceerde hij zijn meesterwerk Waarheid en methode. Voor hij daartoe kwam, promoveerde hij op Plato, was hij leerling en assistent van Heidegger en doceerde hij in Marburg, Leipzig en de Verenigde Staten. Zijn liefde voor klassieke teksten, kunst, geschiedenis en de invloed van Heidegger vinden we terug in zijn werken.

Gadamers insteek in het eerste deel van Waarheid en methode is het verdedigen van de geesteswetenschappen tegen de methode van de natuurwetenschappen. Aan het begin van de negentiende eeuw, toen de geesteswetenschappen opkwamen, was deze methode bijzonder succesvol. De natuurwetenschappen eisten het alleenrecht op de waarheid en werden vervolgens het model voor de jonge geesteswetenschappen. Deze fout wil Gadamer herstellen.

De geesteswetenschappen vragen een eigen fundament en het waarheidsmonopolie van de natuurwetenschappen moet doorbroken worden. De literatuurwetenschap draait namelijk om iets fundamenteel anders dan de natuurkunde. De natuurwetenschappen verklaren, terwijl de geesteswetenschappen verstaan, of begrijpen. Voor dit begrijpen bestaat geen eenduidige methode. Toch spreekt er een bepaalde waarheid uit en de vraag is dus hoe die waarheid bereikt kan worden. Gadamers hermeneutiek moet daarop het antwoord zijn, en een fundament voor de geesteswetenschappen leveren.

De hermeneutiek ontwikkelde zich in het recht, de theologie en het humanisme. De teksten van respectievelijk de wet, de Heilige Schrift en klassieke teksten uit de literatuur en filosofie moesten worden geïnterpreteerd. Wetten laten zich op verschillende manieren uitleggen; interpretaties van de Heilige Schrift leiden al eeuwenlang tot discussie en ook over de betekenis van klassieke teksten wordt getwist. Steeds is er sprake van een bemiddeling tussen de brontekst en de concrete, actuele situatie. Schleiermacher verhief de hermeneutiek tot basis van de geesteswetenschappen en Heidegger vervolgens tot basis van het menselijk zijn. Ook voor Gadamer is de hermeneutiek niet slechts een methode voor de wetenschappen, maar de grondtrek van het menselijk bestaan – iets dat we allemaal voortdurend doen.

Waarheid en methode opent met een mooie historische schets van een aantal humanistische begrippen, die duidelijk maken hoe de hermeneutiek werkt. Het idee van Bildung, of vorming, was het leidende educatieve ideaal van de achttiende eeuw en staat ook in hedendaagse onderwijsdebatten centraal. Onderwijs draait niet alleen om kennisverwerving en talentontwikkeling, maar ook om het vertrouwd raken met de traditie, waardoor we op een betekenisvolle manier kunnen omgaan met onze eigen omgeving.

Dit verschilt van de methode van de natuurwetenschappen, waarin de wetenschapper zich juist zoveel mogelijk distantieert van vooroordelen en inbedding in een traditie. De natuurwetenschapper past regels toe en voert herhaalbare experimenten uit. Bij Bildung gaat het er eerder om een zekere smaak te ontwikkelen. Je ontwikkelt smaak door veel te proeven. Gadamers devies is dus: lees literatuur, luister muziekstukken en bekijk kunst. Daarmee kunnen we de waarheid die uit de traditie en kunst spreekt uiteindelijk begrijpen.

De vraag is hoe dat precies in zijn werk gaat en wat voor soort waarheid of kennis dat oplevert. Bij het interpreteren vertrekken we altijd vanuit een bepaald referentiekader. Dit referentiekader vormt als het ware een horizon, die bepaald is door onze historische en culturele verankering. Met andere woorden, we hebben altijd verwachtingen en vooroordelen wanneer we bijvoorbeeld een kunstwerk bekijken. Het kunstwerk heeft op zijn beurt ook een eigen horizon, die bestaat uit alle interpretaties van het kunstwerk: de ‘werkingsgeschiedenis’. Interpreteren is vervolgens het heen-en-weer bewegen tussen en het versmelten van horizonten. Er is dan sprake van een bemiddeling tussen de interpreet en het geïnterpreteerde – zoals bij de wet, de Bijbel of een tekstinterpretatie. Ook is er een bemiddeling tussen het heden en het verleden. We lezen de klassiekers uit de literatuur niet alleen om het verleden te bewaren, maar ook omdat ze ons voorbeelden geven en ons nu iets vertellen.

Waarheid en methode is zelfs na meer dan 50 jaar een werk dat ons iets vertelt. De natuurwetenschappen hebben in het publieke debat nog steeds vaak het overwicht. Ook de beleidsaandacht gaat naar het oprichten van ‘bètaplatforms’ en technische ‘wetenschapsknooppunten’. De neurowetenschappen leven op, terwijl talenstudies uitsterven. We kunnen teruggrijpen op Waarheid en methode voor het nodige tegengeluid. Bovendien staat het bol van interessante beschrijvingen van begripsontwikkelingen, die inzicht bieden in hedendaagse debatten.

Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat een standaardwerk als Waarheid en methode nu pas is vertaald naar het Nederlands. Gadamer schrijft mooi en een stuk toegankelijker dan zijn leermeester Heidegger. Zijn begrippen laten zich moeilijker vertalen naar het Engels en studenten lezen over het algemeen geen Duits meer. Gelukkig is deze vertaling er, want Waarheid en methode is een werk dat moet worden gelezen, herlezen en begrepen.

Posted by Thomas in Tekst
recensie: Badiou

recensie: Badiou

Voor iFilosofie #5 recenseerde ik het boek Badiou, een profiel van de Franse filosoof Alain Badiou, geschreven door Joost de Bloois

De waarheden van Badiou

badiou
Begin mei 1968 organiseerde Alain Badiou, toen 31 jaar, met een paar vrienden een van de eerste studentenopstanden in Frankrijk. De studenten kwamen oog in oog met fabrieksarbeiders en gebroederlijk trokken ze samen op in het protest. Dit evenement en het gevoel van verbondenheid tussen studenten en arbeiders heeft Badiou niet meer losgelaten. Sindsdien inspireert Badiou op zijn beurt hedendaagse revolutionairen. In Badiou schetst Joost de Bloois het denken van deze levende legende en kopstuk van de Franse filosofie.

In vele opzichten is Badiou een typisch voorbeeld van een Franse filosoof. Hij werd opgeleid aan de École normale supérieure en was politiek actief in de communistische partij. Badiou’s oeuvre is groot en bestaat uit filosofische werken en artikelen, maar ook uit enkele romans en theaterstukken. Zijn schrijfstijl is voor sommigen poëtisch en inspirerend, voor anderen cryptisch en ondoorgrondelijk. Wie zich verdiept in Badiou zal hoe dan ook een goede inleiding in zijn denken nodig hebben.

De moeilijkheid van Badiou zit hem voor een groot deel in de begrippen die hij hanteert. Badiou vormt niet alleen nieuwe begrippen, zoals ‘waarheidsprocedures’ en het ‘evenement’, maar maakt ook gebruik van bestaande concepten die hij eigenzinnig inkleurt. Begrippen als ‘subject’ of ‘democratie’ worden al eeuwen gebruikt in de filosofie. Door Badiou worden ze – met opzet en nadruk – totaal anders ingevuld. Wie Badiou leest, moet daarom constant op zijn hoede zijn.

Waarheidsprocedures
Een goed begin is de vierdeling die hij maakt. De filosofie kan volgens hem vier domeinen onderscheiden waarin de waarheid tot stand kan komen: politiek, wetenschap, liefde en kunst. Dit noemt Badiou waarheidsprocedures. De politiek draait om collectief handelen, de wetenschap om kennis, de liefde om intense gevoelens en de kunst om de zintuigen. Binnen die waarheidsprocedures is er strijd en verandering, en kan er een evenement ontstaan. Het evenement is een gebeurtenis die de oude wereld doorbreekt, een mogelijkheid voor een geheel nieuw idee. Dat kan een politieke revolutie, een doorbraak in de wetenschap, de ontmoeting van twee geliefden of een nieuw idee in de kunst zijn. Niet iedere revolutie is voor Badiou een evenement: er zijn volgens hem ook tijdperken zonder evenementen. Er is pas sprake van een evenement, wanneer er een waarheid uit spreekt die door een subject vorm krijgt.

Het subject als vormgever
Het ‘subject’ is een goed voorbeeld van een begrip dat Badiou anders invult. Doorgaans is het subject in de filosofie simpel gezegd dat wat waarneemt, ervaringen heeft en bewust is, een ik. Daartegenover staan een of meer objecten die waargenomen kunnen worden. Voor Badiou is het subject echter iets wat verschijnt door een evenement, iets wat vorm geeft aan de waarheid van het evenement en blijft bestaan door trouw aan die waarheid. Niet bepaald het subject uit de alledaagse taal dus.

De Bloois legt uit dat Badiou de verzamelingenleer van Cantor of de muziek van Schönberg ziet als evenementen waarin een bepaalde waarheid gestalte krijgt. De waarheid die eruit naar voren komt, een radicaal vernieuwend idee, moet in stand gehouden worden. Er moet een bepaalde kracht zijn die deze waarheid blijft maken. Als de verzamelingenleer van Cantor vergeten wordt, of als de muziek van Schönberg vergaat, blijft er niets meer van over – noch van de idee, noch van het subject. Het subject kan een wetenschapper zijn, of een groep kunstenaars, maar ook een theoretisch werk of het systeem tussen twee geliefden.

Radicale vernieuwingen
De kern van Badiou’s filosofie is de verhouding tussen het evenement, het subject en waarheid. Net als het subject vult Badiou ook ‘waarheid’ in op een eigenzinnige manier. Het evenement is de kans op een waarheid die door het subject in stand gehouden wordt. Voor Badiou is er dus niet één vaststaande waarheid, maar een meervoudige waarheid en is ze altijd een proces – vandaar dat hij spreekt van waarheidsprocedures.

De filosoof heeft vervolgens als taak de waarheden te duiden en concepten te vormen om nieuwe mogelijkheden te denken. Iedereen die waarheid duidt is een filosoof en de filosoof ontleent zijn legitimiteit aan het benoemen van de waarheid. Badiou’s filosofie staat dus in het teken van het vat krijgen op radicale vernieuwingen, door de juiste vormen en concepten te scheppen. Wat dat concreet betekent, zien we het best in zijn politieke ideeën.

Management van het bestaande
Badiou is vooral een politiek denker. Zijn begrippenapparaat van de waarheidsprocedures – het evenement, waarheid en het subject – is bedoeld om het politieke evenement van 1968 te duiden. Maar Badiou zou Badiou niet zijn als hij zich zomaar ‘politiek filosoof’ zou laten noemen. Hedendaagse politiek filosofen zijn geen echte politiek filosofen, en hedendaagse politiek is geen echte politiek. Wat deze vermeende politieke filosofen volgens Badiou doen is de politiek ondergeschikt maken aan de ethiek: ze keuren als het ware of de politiek het nog wel goed doet of niet. De meetlat staat daarbij van tevoren vast: dat is namelijk de vraag of iets binnen de kapitalistische parlementaire democratie past. Op die manier vindt er volgens hem nooit een echte vernieuwing plaats.

Wat moet er dan wel gebeuren? Je zou verwachten dat Badiou als communist zijn pijlen richt op het kapitalisme (dat doet hij ook), maar hij valt vooral de parlementaire democratie aan. De democratie is verworden tot het management van belangen door de staat. Deze democratie sluit groepen als ‘allochtonen’, ‘moslims’, ‘joden’ of ‘de hardwerkende Nederlander’ uit. Democratie moet volgens Badiou juist los komen te staan van de staat en opengebroken worden. Je zou het kunnen zien als een puzzel. De huidige parlementaire democratie puzzelt met bestaande stukjes, de democratie die Badiou beoogt, vraagt om nieuwe stukjes.

Mei 1968 was voor Badiou een politiek evenement dat de oude wereld openbrak, met als waarheid de communistische idee. Het subject (het nieuwe puzzelstukje) was daarbij het proletariaat. Hedendaagse opstanden, zoals Occupy en de Arabische Lente zijn volgens Badiou nog geen politieke evenementen. Het laten voortduren van het evenement ontbreekt vooralsnog. De huidige opstanden hebben behoefte aan een subject dat hun waarheid in stand houdt – zoals de communistische partij dat deed na 1968. Met dit ingewikkelde maar intrigerende conceptuele kader voor vernieuwingen inspireert Badiou politiek activisten, kunstenaars, wetenschappers en wie weet ook geliefden.

Gegoochel met begrippen
De verdienste van De Bloois is dat hij ons Badiou vrij direct laat proeven, door veel te parafraseren en te citeren. De Bloois vangt ongeveer 35 werken in een boekje van 170 pagina’s. Hij legt Badiou niet uit, maar illustreert hem wel zo nu en dan. Dat betekent enerzijds dat ‘paradoxale retroactief-anticiperende logica’ een wonderlijke reeks letters blijft, anderzijds dat je went aan dit soort jargon en gegoochel met begrippen.

Dat het moeilijk is om tot de kern van Badiou’s denken door te dringen, blijkt ook uit De Bloois’ inleiding. Vaak worden bepaalde uitspraken door De Bloois bestempeld als ‘hoofdthema’, een ‘centrale gedachte’ of ‘grondgedachte’, ‘fundamentele denkfiguur’, ‘essentieel’, ‘cruciaal’. Op een zeker moment wordt iets zelfs een ‘centrale gedachte in de kern van het denken van …’. Dit is een teken van De Bloois’ enthousiasme, die de lezer lijkt aan te raden om zich te verdiepen in álle werken van Badiou.

Posted by Thomas in Tekst
Recensie: Badiou

Recensie: Badiou

Begin mei 1968 organiseerde Alain Badiou, toen 31 jaar, met een paar vrienden een van de eerste studentenopstanden in Frankrijk. De studenten kwamen oog in oog met fabrieksarbeiders en gebroederlijk trokken ze samen op in het protest. Dit evenement en het gevoel van verbondenheid tussen studenten en arbeiders heeft Badiou niet meer losgelaten.

Sindsdien inspireert Badiou op zijn beurt hedendaagse revolutionairen. In Badiou schetst Joost de Bloois de werken van deze levende legende en kopstuk van de Franse filosofie.

Lees mijn recensie van Badiou, klik hier

i-Filosofie– januari 2013

Posted by Thomas in Tekst
Recensie: Wat is filosofie?

Recensie: Wat is filosofie?

“Wat filosofie is, moet je uitproberen”, stelt Karl Jaspers. Door filosofie zelf uit te proberen, krijgen we volgens hem namelijk pas echt oog voor de filosofie.
Het uitproberen van filosofie, betekent voor Jaspers dat we zelf moeten denken, daarop reflecteren en erover praten met anderen. Pas wanneer we met elkaar communiceren kan het doel van de filosofie worden bereikt: het besef van het zijn.

Klik hier voor de recensie (pdf)
Klik hier voor het hele tijdschrift i-Filosofie
Posted by Thomas in Tekst
recensie: Martha Nussbaum

recensie: Martha Nussbaum

Voor iFilosofie #0 besprak ik in 2013 De nieuwe religieuze intolerantie van Martha Nussbaum, in aanloop naar haar lezing bij de ISVW.

De nieuwe religieuze intolerantie

nussbaum
In De nieuwe religieuze intolerantie past Martha Nussbaum haar aanstekelijke manier van filosoferen toe op religie. In haar nieuwe boek analyseert ze de angst voor religies, met name de islam, aan de hand van allerlei Amerikaanse en Europese voorbeelden. Ze bepleit een Socratische houding ten opzicht van religieuze minderheden.

De Europese politiek wordt beheerst door een irrationele angst voor de islam, stelt Nussbaum. Hoewel angst rationeel kan zijn – bijvoorbeeld bij evacuaties voor de orkaan Irene – heeft hij volgens haar ook een irrationele, verkeerde kant: ‘Angst bedreigt of verhindert liefde.’ Daardoor kan angst uitgroeien tot een bron van intolerantie. Dat maakt angst tot een machtig wapen in de handen van demagogen: ze baseren zich op een reëel probleem, projecteren angst op een kwetsbare groep en voeden die angst met griezelverhalen.

Nussbaum zoekt manieren om deze ‘politiek van angst’ te doorbreken. Haar voornaamste wapen daarbij is kennis. Angst voor een onbekende religie los je volgens Nussbaum simpelweg op door kennis te maken met aanhangers van die religie en hun gebruiken.

Daarnaast is ook zelfkennis nodig. Onder het motto ‘Ken uzelf’, dat ze vindt bij Socrates, pleit ze voor een kritisch zelfonderzoek, ‘zodat je buiten jezelf kunt treden, de rechtvaardigheid kunt dienen en de vrede kunt bevorderen’. We moeten handelen naar het democratische principe van gelijk respect voor alle burgers en innerlijke tegenstrijdigheden opsporen.

Zo wijst ze op inconsequenties rond het boerkaverbod – waarbij ze kort verwijst naar Rita Verdonk. Als het argument voor boerkaverbod onwenselijke, identiteitsverhullende gezichtsbedekking is, dan zou ook Nussbaums eigen zomeroutfit verboden moeten zijn – een grote hoed en een zonnebril waardoor je haar gezicht nauwelijks nog ziet. Verbied je dat niet, dan meet je met twee maten. Het verschil zit hem natuurlijk in de religieuze lading van de gezichtsbedekking. Een gelovige zou dan het gezicht niet mogen bedekken, terwijl een ongelovige dat wel mag en dat is volgens Nussbaum niet rechtvaardig. Op soortgelijke wijze argumenteert ze dat Park51, een op liberaal-islamitisch waarden gebaseerd centrum in de buurt van Ground Zero, niet verboden zou moeten worden op grond van het feit dat het toevallig islamitisch is.

Hoewel Nussbaum zich bij haar pleidooi voor tolerantie vooral baseert op Europese denkers, verwijt ze Europa een verkeerde houding ten opzichte van andere religies. Europa kent een donkere traditie van religieuze intolerantie. Eeuwenlang verscheurden religieuze oorlogen het continent en nog altijd dwingen Europese landen immigranten zich aan te passen aan de eigen cultuur. Deze aanpassingsgedachte stamt volgens Nussbaum uit de romantiek. De staten waren net gevormd, en de burgers zochten een eigen identiteit, wat uitmondde in nationalisme. De sporen hiervan vindt Nussbaum terug bij het minarettenverbod in Zwitserland en de aanslag van Anders Breivik.

Hoewel ook Amerika natuurlijk problemen kent, ziet Nussbaum toch vooral veel heil in de Amerikaanse aanpak van godsdienstigheid. Amerika kent al eeuwen een liberaal immigratiebeleid en is geneigd mensen met allerlei religies op te nemen. Ze ziet deze aanpak als de ‘oplossing voor de Europese problemen’. Opmerkelijk is dat ze bij de bespreking van de Europese problemen niet verwijst naar de Europese controverses rond Geert Wilders en Ayaan Hirsi Ali. Wilders bedient zich (uiterst succesvol) van anti-islamretoriek en Hirsi Ali is als ex-moslima bekend met de gebruiken van de islam. Beiden zouden een goede test vormen voor Nussbaums ideeën. Ook interessant is hoe zij op 23 juni tijdens haar lezing gaat reageren op kwesties als de sharia-rechtbanken, vrouwenonderdrukking in de islam en religieuze homofobie.

Nussbaum eindigt haar boek met een oproep tot nieuwsgierigheid en vriendschap. Ze roept op om de verbeelding te stimuleren door af en toe ook eens het gezichtspunt van andere religies in te nemen. Filosofie en literatuur kunnen hierbij helpen. Het blijft dan echter de vraag wanneer de angst voor moslimterrorisme wel rationeel is, en wanneer onze nieuwsgierigheid en ons inlevingsvermogen voldoende zijn getraind.

Posted by Thomas in Recensie, Tekst
Recensie: De nieuwe religieuze intolerantie

Recensie: De nieuwe religieuze intolerantie

In haar jongste boek, De nieuwe religieuze intolerantie past Martha Nussbaum haar aanstekelijke methode van filosoferen toe op religie.

In het boek analyseert ze de angst voor religies, met name de islam, aan de hand van allerlei Amerikaanse en Europese voorbeelden. Ze bepleit een Socratische houding ten opzicht van religieuze minderheden.

Klik hier voor de recensie (pdf)
Posted by Thomas in Tekst
recensie: Karl Jaspers

recensie: Karl Jaspers

Voor iFilosofie #1 besprak ik Inleiding in de filosofie van Karl Jaspers.

Inleiding in de filosofie: Karl Jaspers

jaspers
Jaspers geeft zelf het goede voorbeeld in zijn Inleiding in de filosofie, de net verschenen vertaling van zijn in 1976 postuum uitgegeven Was ist Philosophie?. Het is geen introductie, maar bevat eerder Jaspers’ eigen visie op de filosofie. Jaspers was een van de belangrijkste filosofen van de vorige eeuw. Hij wist de populaire existentialistische ideeën uit zijn tijd op een originele manier te verbinden met het geloof en sprak zich uit over grote thema’s als wetenschap, religie, mens-zijn en onze relatie met de wereld. Hierdoor is de Inleiding niet alleen een opstapje naar Jaspers’ filosofie, maar ook een tijdsdocument van het existentialisme. Het eindigt met een beknopte geschiedfilosofie die als leidraad kan dienen voor de hoofdthema’s van Jaspers’ eigen werk.

De geschiedenis is volgens Jaspers een proces van zelfbewustwording. Het verleden verheldert het heden en omgekeerd. Een goed filosoof luistert dus naar het verleden en is zich bewust van zijn historische context. Ook hiervan geeft Jaspers zelf het voorbeeld. Hij deelt de wereldgeschiedenis in vier periodes. In de eerste periode ontstonden talen, werden werktuigen uitgevonden en kreeg de mens beschikking over vuur. De tweede periode was de periode van de hoogontwikkelde culturen in Egypte, Perzië, India en het Verre Oosten. In de derde periode werden vervolgens de geestelijke grondslagen van de huidige wereld ontwikkeld. De vierde periode is het wetenschappelijk-technische tijdperk, waarin we nog steeds leven.

Om duidelijk te maken hoe filosofie werkt, zet Jaspers haar af tegen de wetenschap. De wetenschap draait om het bezitten van kennis. Volgens wetenschappers is het resultaat van wetenschap zekere kennis, die bovendien steeds verbeterd wordt. Hedendaagse artsen zijn bijvoorbeeld verder dan de genezers uit het oude Griekenland. Toch blijft wetenschappelijke kennis volgens Jaspers gebonden aan de specifieke wetenschappelijke context. De zekerheid van wetenschappelijke kennis is een ‘schijnzekerheid van het verstand’. De filosofie kent die pretentie van zekerheid niet. In de filosofie draait het om het zoeken van kennis. Filosofie produceert geen kant-en-klare kennis en is niet per se vooruitgegaan sinds Plato. Ieder mens kan volgens Jaspers filosoferen en filosofie sluit aan op onze directe ervaringen.

Filosoferen is daarmee niet alleen een aangelegenheid voor professoren. Hoe we precies moeten filosoferen maakt Jaspers duidelijk aan de hand van het denken over God. Net als filosofische onderwerpen is God geen wetenschappelijk kenobject en zijn bestaan kan niet door strakke redeneringen of empirische gegevens worden bewezen. De klassieke godsbewijzen zijn volgens Jaspers helemaal geen bewijzen, maar slechts een manier waarop het rationele denken zekerheid probeert te scheppen. In God kunnen we alleen geloven. Niet op basis van openbaring of gehoorzaamheid aan een autoriteit, maar vanuit onszelf. Het geloof in God is een persoonlijke overtuiging waarvan we onszelf bewust worden. Dat Godsbewustzijn is voor Jaspers evident, ‘omdat ik mezelf met heel mijn wezen niet aan de waarheid ervan kan onttrekken’. Toch is het geloof niet alleen een individuele ervaring. God moet bestaan, schrijft Jaspers, omdat de mens zich bewust is van zijn vrijheid. Omdat hij die vrijheid niet aan zichzelf te danken heeft, moet die wel van God afkomstig zijn. Die gedachte, die misschien niet iedereen zal kunnen navolgen, brengt hem naar eigen zeggen in de buurt van het geloof in God.

In de buurt, want God is nooit helemaal kenbaar. Dat geldt overigens ook voor de mens en zijn wereld. Ook die zaken zijn volgens Jaspers niet geheel kenbaar. Zo weten we wel iets van de mens als onderdeel van de natuur en de geschiedenis, maar vatten we nooit de mens in zijn geheel. De wetenschappen beschouwen de mens alleen als een stuk natuur. Dat is beperkend. Wanneer we ons van onszelf bewust zijn, doen we dat zonder de tussenkomst van de wetenschappen, maar deze vorm van bewustzijn staat weer ver af van wat wetenschappers onder kennis zouden verstaan. Hetzelfde geldt voor de wereld. De wetenschap kan bepaalde objecten goed beschrijven, maar de wereld als geheel is geen kenobject voor de wetenschap. Als wetenschappers slagen we er niet om zo´n overstijgend perspectief in te nemen, omdat we ons altijd ergens in de wereld bevinden. Wat we te zien krijgen, zijn daardoor altijd deelaspecten van de verschijnselen en niet de wereld als geheel. Ondanks deze evidente tekortkomingen van de wetenschap wordt onze tijd gekenmerkt door de dominantie van wetenschap en techniek.

Jaspers is echter geen pessimist. Hij juicht het toe dat er voor het eerst echt sprake is van een wereldgeschiedenis. We zijn pas net op weg naar de eenheid van de mensheid. Die eenheid is volgens hem de ‘meest verheven mogelijkheid van het mens-zijn’. Het bereiken van die eenheid vereist vrede, vrijheid en bewustzijn van onze situatie. En daarmee is gelijk de taak voor de filosofie bepaald: een goed filosoof streeft naar wereldburgerschap en luistert daartoe naar het verleden en naar tijdgenoten.

Jaspers Inleiding in de filosofie is een aansporend boekje. Voor wie zich aangesproken voelt door zijn overtuigingen is het een mooi startpunt. Voor wie zich, om in zijn stijl te blijven, ‘aan de waarheid van Jaspers overtuigingen kan onttrekken’ is het op zijn minst een aanzet om zelf te filosoferen.

Posted by Thomas in Tekst