‘Pé is dood & dat is kut’, schreef Herman Brood nadat Petrus Hermandus Hubertus (Pé) Hawinkels in 1977 was bezweken aan een hartaanval. In de jaren ervoor had Hawinkels liedteksten voor Brood geschreven, maar hij was ook bekend om zijn gedichten, columns en vertalingen van literaire en filosofische werken. Sophocles, Shakespeare, Sontag en Duitsers als Nietzsche, Herman Hesse en Thomas Mann. Hij werd slechts 34 jaar, maar groeide uit van een ‘schrijfnozem’ tot een cultheld die nog steeds wordt bewonderd, ook door vakgenoten.
Toch waren de meningen over Hawinkels’ vertaalkunsten behoorlijk verdeeld toen in 1975 zijn vertaling van De Toverberg van Thomas Mann verscheen. Er ontstond zelfs een heuse rel rond de meest prestigieuze vertaalprijs van Nederland. Deze anekdote is nu meer dan veertig jaar oud en al vaker opgetekend; er is zelfs al een nieuwe vertaling van Manns meesterwerk. Toch loont het de moeite dit verhaal nogmaals op te rakelen, omdat het raakt aan een fundamentele vertaalkwestie die nog steeds actueel is.
Kuren in Davos
Eerst kort iets over Thomas Mann en Der Zauberberg. In 1912 reist Mann af naar Davos, omdat zijn vrouw daar kuurt tegen een longontsteking. In het kuuroord doet Mann inspiratie op voor Der Zauberberg. De plot is simpel: Hans Castorp, een eenvoudige jongeman, reist af naar een kuurhotel in Davos voor een kort bezoek aan zijn neef, maar blijft er vervolgens zeven jaar. Dat klinkt misschien wat mager voor een pil van bijna duizend pagina’s, toch zien velen het werk als een van de hoogtepunten uit de wereldliteratuur.
Dat heeft onder meer te maken met de ideeënrijkdom van het boek. Castorp wordt door die ideeën gevormd in zijn ontmoetingen met andere gasten in het kuuroord. Zo wordt hij verliefd op madame Chauchat en leert hij van de discussies tussen de Italiaanse humanist Lodovico Settembrini en de jezuïet Leo Naphta. Tegelijk krijgt de lezer een sfeervolle indruk van de toestand in Europa aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog – Mann noemde de roman zelf ‘een document van de Europese zielstoestand en geestelijke problematiek uit het eerste derde deel van de twintigste eeuw’.
Daarnaast behoedt ook Manns schrijfstijl dat het boek al te zwaar wordt. Zijn toon is ironisch en speels. Mann wisselt lange, complexe volzinnen en de geëxalteerde manier van spreken van zijn personages af met korte, komische zinnetjes. Precies die stijl en toon maken Der Zauberberg zo’n grote uitdaging voor vertalers.
Hawinkels’ Toverberg
Nu de rel. Begin 1974 krijgt Pé Hawinkels de opdracht een nieuwe Nederlandse vertaling van Der Zauberberg te maken. De oude, vooroorlogse vertaling is dan bijna vijftig jaar oud en aan een opvolger toe. Een droomklus voor Hawinkels. Na negen maanden is hij klaar en begin 1975 ligt het boek in de winkel.
Lovende woorden vallen Hawinkels ten deel, onder meer van criticus en vertaler Paul Beers. Ook G.A. von Winter, de bibliothecaris van het Goethe-Institut, die naar verluidt hele passages uit het origineel uit zijn hoofd kan opdreunen, is complimenteus: ‘[Hawinkels heeft] er naar mijn mening als vertaalprestatie ook meteen maar een magnum opus van gemaakt.’ Maar Von Winter is misschien niet geheel objectief, aangezien hij degene was die vóór publicatie met de stofkam door Hawinkels manuscript was gegaan.
In het Leidsch Dagblad uit ook criticus Jaap Goedegebuure zich positief: ‘[E]en vertaling die grote bewondering afdwingt door de grote precisie, en die het hele boek door zonder noemenswaardige inzinkingen de toon van Thomas Mann weet vast te houden.’ Maar Goedegebuure maakt aan de hand van een paar kleine voorbeelden deze kanttekening: ‘Hier en daar treft in zijn vertaling wel iets tweeslachtigs, vooral waar hij de gedragen zinnen lardeert met een naar mijn smaak al te moderne of populaire uitdrukking.’ En precies die kritiek zou vaker klinken.
Aangezien zowat alle belangrijke kranten in Nederland gewag maken van Hawinkels’ vertaling en De Toverberg als omvangrijke en moeilijk te vertalen roman een ideale meesterproef is, verwacht de literaire wereld dat Hawinkels de volgende winnaar zal zijn van de Martinus Nijhoff Vertaalprijs, de belangrijkste vertaalprijs van ons land.
Toch loopt het anders. De jury van de Nijhoffprijs besluit de prijs merkwaardig genoeg niet aan Hawinkels toe te kennen. De uitgever reageert verontwaardigd, er wordt gespeculeerd over de achterliggende redenen en er komen zelfs roddels naar buiten over onenigheid binnen de jury.
De slechtste vertaling van het jaar
In januari 1976 publiceert Jan Brokken een gedetailleerd stuk in Haagse Post, onder de veelzeggende titel ‘De rel rond de Nijhoffprijs. Hoe goed is De Toverberg vertaald?’ De jury zou verdeeld geweest zijn in vertalers, die pro-Hawinkels waren, en germanisten, die Hawinkels’ vertaling volledig afkraakten en aan het langste eind trokken.
Volgens een anoniem citaat zou Hawinkels’ De Toverberg ‘de slechtste vertaling van het jaar’ zijn, barsten van de germanismen en honderden fouten bevatten – ‘zelfs de titel is verkeerd vertaald, het boek heet niet De Toverberg maar De Magische Berg.’ En: ‘als de argumenten van de jury ooit nog eens in de openbaarheid zouden komen, dan zou de carrière van Hawinkels definitief gebroken zijn.’ Die laatste opmerking zou nog een staartje krijgen.
Ook Hawinkels zelf komt in het stuk aan het woord. Brokken tekent op: ‘Wij treffen hem goedgemutst in Nijmegen aan, waar hij, in een klein kamertje, tussen bed, wasbak en duizenden boeken, waarvan een niet onbelangrijk deel midden in de kamer op een gigantische belt bijeengeharkt, bezig is aan een Shakespeare-vertaling. (…) Hawinkels (33) ziet deze affaire “in de traditie van een groot aantal kritische opmerkingen die ik in de loop van mijn vertaalactiviteiten tegengekomen ben. Men vindt dat ik te vrij vertaal.”’
Wat nu precies de inhoudelijk kritiek is van de jury en waar die ‘honderden fouten’ staan, blijft evenwel onduidelijk. Brokken sluit af: ‘na al die geruchten en verdachtmakingen wil de simpele lezer van De Toverberg misschien ook wel eens weten of die vertaling deugt of niet. Het boek leest als een trein, en het zou voor die lezer een vervelend gevoel zijn als hij naderhand moet merken dat hij in de verkeerde trein is gestapt.’
Een antwoord op die vraag komt al iets dichterbij in november van dat jaar. In De Revisor verschijnt het verslag van een gesprek tussen de eerdergenoemde Paul Beers, criticus André Matthijsse, vertaler Hans Hom, schrijver Dirk Ayelt Kooiman en – last but not least – Pé Hawinkels zelf. Een paar voorbeeldjes geven een beeld van het gesprek.
Matthijsse is het meest kritisch op Hawinkels’ vertaling. Bij de eerste zin gaat het volgens hem al mis: ‘Die Geschichte Hans Castorps, die wir erzählen wollen (…)’ is bij Hawinkels ‘Nu gaan wij het verhaal vertellen van Hans Castorp (…)’. In het Duits ligt de nadruk heel anders, en deze aanpassing is exemplarisch voor de verkeerde insteek van de vertaler. De vertaling ‘loopt als een trein’, maar staat te ver af van het Duits van Mann en gaat voorbij aan karakteristieken van de brontekst, concludeert Matthijsse. Kortom, te vrij vertaald.
Ook klinkt er wederom kritiek op Hawinkels’ al te modieuze uitdrukkingen: ‘sorry, hoor’, ‘sodemerakels’, ‘kluns’, ‘jofel’ en ‘dat is stug’. Hawinkels licht toe dat hij zijn Hans Castorp gemodelleerd heeft naar een jongen die hij persoonlijk kende: ‘[H]ij praat als een Nijmeegse corpsstudent.’
De kwaliteit van Hawinkels’ Nederlands staat voor alle gesprekspartners buiten kijf. De vraag is alleen of je als vertaler in woordkeuze en zinsbouw dienstbaar moet zijn aan de brontekst – dat wil zeggen, dienstbaarder dan Hawinkels is geweest – of dat de vertaler, zoals Hawinkels stelt, een ‘nieuw boek aan het maken is’ als hij vertaalt.
Het geheim van de jury
Of de jury van de Nijhoffprijs ook zo’n inhoudelijke discussie met specifieke, concrete voorbeelden heeft gevoerd voor het vellen van haar oordeel over Hawinkels is maar helemaal de vraag. Dat wordt bevestigd als Cees Koster, biograaf van Hawinkels, in 2014 een stuk publiceert in Filter en niets heel laat van de eerdere roddels rondom de Nijhoffprijs. Aangezien de prijs uitgereikt wordt namens het Prins Bernhard Fonds, zijn de notulen van de jury inmiddels openbaar geworden en in te zien in het Nationaal Archief. Op basis daarvan beschrijft Koster hoe de hele affaire daadwerkelijk verliep.
Kort samengevat: twee juryleden treden pas ná de discussie over Hawinkels toe tot de jury, de voorzitter is het eerste half jaar afwezig wegens ziekte, en de andere leden van de jury zijn geregeld afwezig zonder reden. Uit de vergadering van 8 september citeert Koster:
‘Dolf Verspoor [de juryvoorzitter, TFH] is ontsteld over Hawinkels’ slechte vertaling van een artikel in Maatstaf van de hand van G.A. von Winter. Henk Mulder [germanist] vindt de vertaling van Der Zauberberg een ramp. Hij heeft op iedere bladzijde veel fouten gesignaleerd en noemt hiervan enkele sprekende voorbeelden. Mevrouw Du Perron [schrijver/vertaler Elisabeth du Perron-de Roos] merkt op na verloop van tijd het noteren van misslagen te hebben gestaakt. Besloten wordt deze vertaler van de lijst te schrappen.’
Het genoemde artikel van Von Winter blijkt echter niet vertaald door Hawinkels, maar door Martin Ros. Het lijkt erop dat Hawinkels de prijs misloopt op basis van het mondelinge oordeel over De Toverberg van twee juryleden, concludeert Koster. Het heeft er alle schijn van dat een echt inhoudelijke discussie over de vertaalkwaliteiten en aanpak van Hawinkels niet heeft plaatsgevonden binnen de jury. In ieder geval is de anonieme uitspraak dat ‘de carrière van Hawinkels definitief gebroken zou zijn’ door Koster ontmaskerd als blufpoker.
Driessens Toverberg
Eind 2011, na ruim 35 jaar en 15 drukken, meldt De Volkskrant: er komt een nieuwe vertaling van Der Zauberberg. Namens de uitgever wordt opgetekend dat deze nieuwe vertaling ‘iets eigentijdser’ zal worden en dat Hans Driessen degene is die de taak moet volbrengen.
Net als Hawinkels werd Driessen geboren in Limburg en studeerde hij in Nijmegen. Beiden vertaalden Nietzsche, beiden hielden van Schopenhauer, maar Driessen studeerde filosofie, Hawinkels niet. Als hij aan zijn Der Zauberberg-vertaling begint, heeft Driessen een indrukwekkend aantal vertalingen op zijn naam, niet alleen van Nietzsche en Schopenhauer, maar ook van Sloterdijk. De Letterenfonds Vertaalprijs voor non-fictie heeft hij dan al veroverd.
Driessen wil zich ook eens wagen aan een groot fictiewerk en meldt zich bij De Arbeiderspers voor de vervaardiging van een opvolger van Hawinkels’ succesvolle vertaling.
In het nawoord bij zijn vertaling is Driessen lovend over zijn voorganger: ‘Ik heb Hawinkels’ vertaling voortdurend geraadpleegd. Ik ben er niet voor teruggedeinsd in de gevallen dat hij een, naar mijn smaak, betere oplossing had verzonnen, deze over te nemen – dat is mijn manier om hem eer te bewijzen.’ Maar hij verklaart ook waarom de nieuwe vertaling volgens hem wenselijk was:
‘Hawinkels permitteert zich veel vrijheid, hij vertaalt “creatief” […] Ook schroomt hij niet veelvuldig eigentijdse uitdrukkingen in te lassen, wat de tekst in onze tijd een gedateerd karakter verleent. […] [Hawinkels vertaling] is verre van nauwkeurig en bevat de nodige fouten.’
Verzachtende omstandigheden die Driessen noemt: Hawinkels had geen Google, geen digitale tekstverwerker en geen beurzen tot zijn beschikking.
Waarin verschillen de twee vertalingen dan zoal? De titel bleef – in weerwil van het jurylid van de Nijhoffprijs – onveranderd. Maar de eerste zin, waarop Matthijsse kritiek had, is aangepast: ‘Het verhaal van Hans Castorp dat we gaan vertellen (…)’. Ook heeft Driessen gesnoeid in Hawinkels ‘hippe’ woorden.
Maar hier en daar lijkt Driessen helemaal niet dichter bij het origineel te komen dan Hawinkels. Wat te denken van het korte, maar veelzeggende zinnetje aan het begin van De Toverberg: ‘Man ändert hier seine Begriffe’? Is Driessens ‘We hebben hier heel andere begrippen’ werkelijk nauwkeuriger of beter dan Hawinkels’ vertaling ‘Je krijgt hier andere ideeën’?
De ideale vertaler
Het oordeel van de recensenten over Driessens vertaling is aanvankelijk positief. Maarten ’t Hart is in De Volkskrant bijzonder lovend en haalt een paar voorbeeldjes aan. Zo is ‘schwer keuchende Lokomotive’ volgens hem terecht veranderd in ‘de zwaar puffende locomotief’, in plaats van Hawinkels’ ‘de door rokershoest geplaagde locomotief’. ’t Hart:
‘Dat is natuurlijk tamelijk bizar, en ver verwijderd van datgene wat er staat, maar Hawinkels vergaloppeert zich toch zelden op vergelijkbare wijze. Zeker, de vertaling is erg vrij, maar sloot destijds naadloos aan bij de gangbare vertaalopvattingen. Je moest toen, zoals dat heette, creatief vertalen.’
Zijn conclusie over Driessen: ‘[de] vertaling [wekt] op geen enkele manier een ouderwetse indruk. Het is prachtig, levendig Nederlands. Voor Thomas Mann is de ideale vertaler thans opgestaan.’
Wil Rouleaux heeft in De Groene Amsterdammer iets meer ruimte en benoemt een aantal specifieke tekortkomingen van Hawinkels’ vertaling:
‘Onmiskenbaar maakte Hawinkels fouten, hij vertaalde bijvoorbeeld ‘gönnerhaft’ (= ‘uit de hoogte’) met ‘mecenatisch’, ‘redensartlich’ (= ‘vol frasen’) met ‘kernachtig’, ‘Unwetter’ (= ‘noodweer’) met ‘onweer’. Ook had hij problemen met de Duitse modale werkwoorden. Maar de fouten waren ook weer niet zo talrijk dat ze veel afbreuk deden aan het geheel, en bovendien was Hawinkels vaak heel vindingrijk en beschikte hij over een fenomenale kennis van het Nederlands.’
Volgens Rouleaux bevat Driessens vertaling minder archaïsmen en is ze bovendien accurater:
‘Waar Hawinkels de neiging had om af en toe kleine toevoegingen in te lassen, of juist iets weg te laten, vertaalt Driessen precies wat er in het origineel staat. […] Een van de patiënten heeft een ‘Nacken (…) der etwas zu sehr heraustrat’. Bij Driessen: ‘een nek (…) die enigszins te ver vooruitstak’. Hawinkels maakte er meteen ‘een gierehals’ van.’
Rouleaux concludeert dat Driessen Hawinkels heeft overtroffen, maar dat ook Hawinkels’ vertaling in de handel moet blijven, aangezien het in zijn ogen toch een ‘taalkunstwerk van de allerhoogste orde’ is.
Nog uitgebreider en kritischer is de bespreking van vertaalwetenschapper en hoogleraar Duitse Letterkunde Ton Naaijkens in Filter in 2014. Hij schrijft dat zijn studenten enkele pagina’s en specifieke woorden van beide vertalingen vergeleken. De ‘Brust’ van madame Chauchat bijvoorbeeld, is dat ‘borst’, ‘boezem’ of ‘borsten’? Driessen kiest het laatste en de studenten concluderen dat hij, hier en elders, ‘neutraliserend’ vertaalt.
Zelf betoogt Naaijkens dat Hawinkels’ vertaling een meesterwerk is; niet gedateerd en superieur aan Driessens vertaling. Bovendien vraagt hij zich af of de ‘opvallende tendens tot versimpeling’ van Driessen wel te rijmen is met de aanpak die de vertaler in zijn nawoord zei te hanteren:
‘[H]et is een volstrekt andere vertaling geworden en, naar ik mag hopen, een betere. Dat het een andere is geworden, komt doordat mijn vertaalopvatting lijnrecht tegenover die van mijn voorganger staat. Anders dan deze ben ik geen voorstander van creatief vertalen. Creativiteit is iets voor de zelfstandige kunstenaar; een vertaler hoort in de allereerste plaats dienstbaar te zijn. Hij moet de brontekst strikt volgen en tot elke prijs weerstand bieden aan de verleiding deze beter, mooier of bloemrijker te maken, en vooral tegen dit laatste is Hawinkels niet bestand. Letterlijkheid, tenzij die letterlijkheid krom, of wetenschappelijker gezegd: idiomatisch incorrect Nederlands oplevert – dat is mijn vertaalopvatting in een notendop!’
Vrij vertalen
Waarom hebben we het na Driessens vertaling dan nog steeds over Hawinkels? Niet alleen om de vergelijking te maken, ook niet alleen om de romantiek of het pionierswerk van Hawinkels, maar omdat zijn vertaalaanpak helemaal niet zo achterhaald is als zijn tegenstanders het doen voorkomen.
De aanpak van Driessen past bij de insteek waarvan Karel van het Reve in Nederland de bekendste voorstander was. Arthur Langeveld, een leerling van Van het Reve, schreef een standaardwerk waarvan de titel geldt als credo voor menig vertaler: Vertalen wat er staat (2008).
Inmiddels lijkt het tij weer een beetje te keren ten gunste van de vrije, creatieve vertaling (om die voor het gemak maar even samen te nemen). Op dit moment is de meest zichtbare verdediger van deze aanpak waarschijnlijk vertaler Hans Boland – een verklaard bewonderaar van Hawinkels die in 2015 wél de Nijhoffprijs wist te winnen. In 2017 publiceerde Boland, als toelichting bij zijn vertaling van Anna Karenina, het boek Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje. Hij verzet zich daarin tegen de veelgehoorde kritiek ‘“Een mooie vertaling, maar wel erg vrij,” of: “Briljant vertaald, maar de vertaler heeft zich dan ook erg veel vrijheid veroorloofd.”’ Zo’n beetje dezelfde kritiek als Hawinkels ten deel viel.
Volgens Boland komt het erop neer dat de vertaler kan proberen qua vocabulaire of zinsbouw zo weinig mogelijk van de brontekst af te wijken, maar hij kan ook ‘kiezen voor een zo authentiek mogelijk Nederlands’ – als dat elkaar bijt. In plaats van ‘trouw aan de brontekst’ benadrukt Boland ‘gevoeligheid voor de context’.
Dat neemt overigens niet weg dat de vertaler ook volgens Boland dienstbaar en secuur moet zijn:
‘Vrij vertalen is niet je vrij voelen om de betekenis – de tekst – van het origineel naar eigen inzicht aan te passen of om te vormen, maar om je eigen taal in volledige vrijheid, met onverminderd respect voor de wetten die het canvas vormen van die vrijheid, los te laten op het origineel en net zo lang te kneden tot origineel en vertaling elkaar zo volledig mogelijk dekken.’
‘Grote literatuur verdient een vrije vertaling’, stelt Boland. En dat geldt zonder meer ook voor De Toverberg.
Al met al staat dus niet vast dat De Toverberg van Driessen in alle opzichten een verbetering is ten opzichte van De Toverberg van Hawinkels. Driessen heeft de foutjes van Hawinkels kunnen verbeteren, maar over de vertaalaanpak valt te twisten en daarom houden beide vertalingen stand. Voor de Nederlandse lezer lijkt er niets anders op te zitten dan het advies ter harte te nemen dat Mann (zij het om een iets andere reden) zelf ooit gaf: De Toverberg, twee maal lezen dat boek.